Dit is hoe ver we het hebben laten komen. Je eigen fantasiewereldje, het ultieme consumptiegoed, gemarket en te koop aangeboden als een product als elk ander. De consument wordt op zijn wenken bediend, ongebreideld, ongecontesteerd, gewoon even langs de kassa passeren en uw droom is werkelijkheid. Er zijn geen verdere consequenties, de naïviteit van het consumerisme bereikt haar summum.

 

Luxe, comfort en hier ook exclusiviteit als hoogste goed, de decadentie wordt niet in vraag gesteld, de gevolgen of implicaties nog veel minder. Wie er het geld veil voor heeft, kan zichzelf de vrijheid kopen ongeacht de ecologische of sociale weerslag. Het is vooral de ongecontesteerde voorstelling van de realiteit, hoe de extreme wantoestanden die steevast aan de productie – massaproductie of exclusiviteit al gelijk – voorafgaan toegedekt worden ten behoeve van het ultieme goed, de consumptie, dat me hier voor de borst stoot. In de populaire media (bijvoorbeeld in een recente interviewreeks in Humo met de Belgische werklieden die The World helpen aanleggen) is er soms wel oog voor de menselijke kant van de zaak – die arme baggeraars ver van huis toch – maar worden er geen fundamentele vragen gesteld bij het hoe en waarom van sociale uitbuiting en ecologische devestatie. De mechanismen die inherent zijn aan het consumerisme ziet men nooit of te nimmer aangekaart.

 

The World in Dubai is een extreem voorbeeld, maar wat is het fundamentele verschil tussen een eiland als product, een mooie wagen, dat nieuwe paar schoenen of een tros bananen? Telkens wordt consumptie als iets doodnormaals gezien hoewel men zich in stijgende mate bewust is van de ecologische en socio-economische implicaties van de eigen aankoop. Een diepgaander onderzoek naar deze selectieve blindheid en de aard van het consumerisme dringt zich op; de these die ik hier wil onderzoeken volgt het stramien zoals dat uitgewerkt werd door Erik Swyngedouw in zijn “Impossible Sustainability and the Post-Political Condition” (In: David Gibbs and Rob Krueger (Eds.) The Sustainable Development Paradox, September 2006, Guilford Press, New York). Kunnen we in die discussie de parameter van ecologie vervangen door consumerisme? Is het plaatsen van ongebreideld consumerisme zoals samenhangend met de huidige neoliberale wereldmarkt in Swyngedouws theorie over post-politiek een plausibele these? We ondernemen een precaire poging hiertoe en onderzoeken de houdbaarheid ervan.

 

Hoewel de discussie hieromtrent minder controversieel of zelfs onorigineel is, komt het aangedragen symptoom misschien zelfs dichter bij de kern van de zaak, de hele markt is gesteund op consumerisme. Een belangrijk verschil met het ecologiedebat is dat er vooralsnog geen globale consensus bestaat over de onwenselijkheid van consumeren zonder grenzen. Dat blindweg consumeren geen onhoudbare kaart is, is niet algemeen aanvaard. Evenmin is het geweten of aanvaard dat neoliberalisme alleen maar voor meer ongelijkheid in de wereld gezorgd heeft. Hoog tijd dat Al Gore nog eens een film maakt! Er is hier dus nog meer werk aan de winkel dan in het ecologiedebat, maar zelfs waar er kritische stemmen te horen zijn, moeten we stilstaan bij het discours waarvan die zich bedienen. Houden de tactieken en denkwijzen die nu door het verzet gehanteerd worden wel de mogelijkheid in voor fundamentele beterschap?

 

Er is maar één markt

 

Swyngedouw maakt komaf met de mythe dat de natuur maar één singuliere aard zou hebben, parallel hieraan kan men nagaan of het een mythe is om te stellen dat er in de wereld van vandaag maar één manier is van (over)leven en dat die zou verlopen langs de kassa van de internationale supermarktketen. Het ethische berust volledig op individuele keuzes die de consument zelf bij elke aankoop opnieuw moet maken. There is no alternative, er is maar één mogelijkheid voor een markt en die is – zo bewijst de geschiedenis – neoliberaal. De bedrijven kiezen wat er op de markt komt, gestuurd door de vraag van de consument. Een vraag die nota bene ook door de bedrijven zelf gestuurd kan worden via reclame; alles verkoopt, als de marketing maar goed zit. Het systeem van productie en consumptie bestaat en de individuele consument kan hier geen verandering in brengen. Er is werkelijk geen alternatief, zelfs de zich ontwikkelende landen in opmars moeten meestappen in het neoliberale framework willen ze een speler zijn op de markt.

 

Hoewel: de consumentenmarkt kent veel gezichten, winnaars en verliezers, uitgeslotenen, slachtoffers – denk maar aan sweatshops – en is allesbehalve een stabiele hegemonie, maar eerder onderhevig aan interne onrusten in de vorm van onvoorziene beursschommelingen. Deze blijkt ook erg wankel wanneer sociale onrusten de kop opsteken en bestaat vaak slechts bij de gratie van bijvoorbeeld een gunstige en stabiele olieprijs. Ook het dogma dat de markt gestuurd wordt door vraag en aanbod gaat niet geheel op als we bedenken dat de echte vraag van de consument niet altijd ingewilligd wordt. Wat bijvoorbeeld te denken van de lage kwaliteit van vele producten, ontworpen om snel vervangen te moeten worden? Het consumerisme verraadt zich hierin als een zichzelf in stand houdende vicieuze cirkel. Ook technische vooruitgang zou heil brengen en producten steeds beter op de noden van de consument kunnen afstemmen. Werkelijk? Een laptop met de specificaties van een vijftal jaar geleden zou ruimschoots voldoen aan de eisen die ik stel aan mijn werkpaard, en de productiekost hiervan zou een fractie kunnen bedragen van de huidige state of the art machines. Wederom faalt het paradigma van vraag en aanbod, want het product dat ik zoek is simpelweg niet te koop.

 

Dus de huidige markt, gepercipieerd als de historische overwinnaar en democratische keuze van de wereld, houdt geen belofte in voor het algemene nut en bevat geen engagement voor een betere of zelfs maar houdbare wereld. De hier blootgelegde paradox suggereert de mogelijkheid van een andere markt, andere sociale constellaties, een andere macro-economisch bestel.

 

 

Fundamentele vragen zijn a-priori onmogelijk te stellen

 

Maar om bij die alternatieve ideeën van welke vorm ook uit te komen, moet er ruimte zijn voor discussie. Hier komt onze substitutie van ecologie door consumerisme op iets lossere schroeven te staan. De vijand (bij Swyngedouw is dat CO2) is hier vanuit het standpunt van de mensen “de economie”. Gevraagd naar wie er verantwoordelijk is voor wantoestanden als milieuvervuiling, slechte arbeidsvoorwaarden en lage kwaliteit van producten komt men uit bij de verantwoordelijkheid van de bedrijven. Het antwoord op de vraag hoe mensen zichzelf en de rest van de wereld tegen het onverantwoord gedrag van de markt kunnen weren, blijft totnogtoe beperkt tot een soort van liberaal-cosmopolitisch ingegeven “inclusieve” politiek. Binnen het huidige discours is het meest radicale antwoord dat tegen de ongebreidelde en ongecontroleerde neo-liberale kapitalistische globalisatie alsnog mogelijk is volgens Beckt (2003) gestoeld op drie assumpties: ten eerste worden problemen steeds gezien als slechts bijwerkingen van de markt, verschijnselen waarvoor de oplossing ook binnen de huidige constellatie gevonden kan worden. Ten tweede zijn deze bijwerkingen algemeen en horen ze bij natuurlijke evolutie van de markt. Halen we bijvoorbeeld weer de illustratie van de sweatshops aan, dan kan men argumenteren dat vroeger ook in het Westen de industrie gesteund was op abominabele sociale omstandigheden en dat sociale ontwikkeling er pas kan komen na de industriële. Ten derde is de vijand steevast een vaag beest, hoogstens wordt er soms een concreet bedrijf geviseerd, maar nooit wordt het onderliggende probleem bij naam genoemd. De oplossing voor problemen ligt in een dialectische politiek gesteund op een consensus over de algemene spelregels. Een politieke discussie die perfect mogelijk is binnen het bestel van de huidige formalistische parlementaire democratie. Bijsturingen zijn dan ook inherent erg beperkt: sommige zaken kunnen verboden worden, andere ontraden of aangemoedigd door taksen en subsidies. Verzet berust vaak op individuele keuzes: men kan ervoor kiezen ecologisch of Fair Trade te kopen, om bedrijven onder druk zetten door acties, petities of oproepen tot boycot. Dit alles houdt steeds slechts de mogelijkheid tot een marginale bijsturing in en beperkt zich tot wat mooier inkleuren binnen de vaste lijntjes van de marktmechanismen.

 

 

De markt aan de macht als populistische post-politiek

 

Tactieken van verzet zoals individuele wijziging van consumptiepatronen (ethisch shoppen, Fair Trade,… ) of bijsturingen via een “groene” of “linkse” stem in het parlement zullen nooit toereikend zijn, want berusten op een populistische visie:

 

 

“… one that elevates the interest of an imaginary ‘the People’, … or ‘the environment’ to the level of the universal rather than aspiring to universalise the claims of particular socio-natures, environments, or social groups or classes.” (Swyngedouw 2006, pp24-25)

De zeven eigenschappen van populistische post-politiek zoals Swyngedouw die aanhaalt kunnen daarna allen min of meer toegepast worden op de huidige gematigde en gevestigde beweging van NGO’s die strijden voor “het goede doel”. Toegegeven, ook hier is de in het begin van dit betoog aangehaalde these niet bepaald waterdicht. De verzetsbeweging zoals die nu bestaat, verdient mijns inziens dus nog een kans hoewel er een duidelijke nood is aan diepere zelfreflectie en het stellen van fundamentelere vragen. Maar ach, ook een NGO moet zichzelf kunnen verkopen dezer dagen, en met een té radicale agenda lukt zoiets niet. De ironie dat het verzet haar kritiek op de markt moet intomen ten einde zichzelf niet uit de markt te prijzen is des te schrijnender.

 

 

Wanneer er geen fundamentele vragen meer gesteld worden, heeft de wezenlijke democratie zijn failliet bereikt. Het dogmatisch aanhangen van het neoliberale gedachtegoed – en merk op dat zelfs “Fair Trade” nog steeds binnen het bestel van “Free Trade” opereert – kan op deze manier dus als inherent on-democratisch beschouwd worden. Ondemocratisch in die zin dat het niet zoveel mogelijk welzijn voor zoveel mogelijk mensen nastreeft. Ondemocratisch hoewel in grote mate gebaseerd op vrijheid: vrije handel, vrij verkeer van goederen en tot op een bepaalde hoogte (in zijn eigen inconsequenties hierin verraadt het systeem ook zichzelf als onhoudbaar) van personen, grote persoonlijke vrijheid in de keuze wat te consumeren. Als we massaal blijven geloven in blind consumerisme, eindigen we in een veelheid van Dubai´s, ultieme decadentie voor enkelen, groeiende ongelijkheid en ecologische onhoudbaarheid.

 

De voorstelling van de markt als absoluut en het min of meer populistische postpolitieke karakter van het verzet – voor zover het al bestaat en als geloofwaardig aanvaard wordt – zorgt ervoor dat we geen fundamentele oplossingen zullen bereiken. Vooruitgang gebaseerd op de collectieve blindheid van de massa als ongeorganiseerde individuen en dus stemloos is echter onhoudbaar. De consumentenmassa draaft voort als een bende lemmings waarvan niemand de richting bepaald, maar waarbij er geen andere keuze is dan mee te lopen in de richting die aangegeven wordt door de groep… tot in de afgrond. Er moet dringend een stapje achteruit genomen worden om the big picture te overschouwen, of zoals Swyngedouw (2006, pp 29) Badiou parafraseerde:

 

“A new radical politics must revolve around the construction of great new fictions that create real possibilities for constructing different socio-environmental futures.”

 

 

 

Dieter Roefs

 

 

Badiou, A. 2005, Politics: A Non-Expressive Dialectics. Is The Politics of Truth still Thinkable?, A conference organized by Slavoj Zizek and Costas Douzinas, Birkbeck Instute for the Humanities, University of London, UK.

 

Beck, U. 1997, The Reinvention of Politics: Rethinking Modernity in the Global Social Order, Polity Press, Cambridge, UK.

Stengers, I. 2003, Cosmopolitiques, La Découverte, Paris, France.

 

Swyngedouw, E. 2006, “Impossible Sustainability and the Post-Political Condition”, In: David Gibbs and Rob Krueger (Eds.) The Sustainable Development Paradox, Guilford Press, New York, USA.