Dieter Roefs


In deze tijden van Kerst en verzoening mag er al eens een toegeeflijke noot klinken, de student met socio-politieke interesses hoeft niet altijd de negatieve criticaster uit te hangen. Dus in plaats van het consumerisme verder te hekelen (wat ook geen ongepast thema zou zijn in deze kersttijd), of pogingen te ondernemen om het “Goede” doel te ontmaskeren , zal ik vandaag trachten – nadat het negatieve aspect ervan al eerder aan bod kwam – de tendens van neoliberalisering van de stadsontwikkeling eens in een positief daglicht te stellen.

De zomer, daar verlangt een mens al eens naar in tijden van vrieskou, een zomer waarin je krantenartikels als deze http://www.tctubantia.nl/binnenland/article535562.ece te lezen krijgt over uitbundige straatfeesten onder een stralende zon. Een massa mensen, bijna een miljoen, feestend in de straten van Rotterdam-centrum; mensen van alle pluimage vrolijk verenigd in het nieuwe moderne stadscentrum. Ik was er zelf bij, als ongeveer de enige volbloed caucasiër in deze zee van Antilliaanse feestelijkheden die het anders zo strak geordende stadscentrum omdoopte in een kleurrijke en luidruchtige chaos voor iedereen. Hoe dat stadscentrum, en in het bijzonder het gedeelte rond Kop Van Zuid, ontwikkeld werd, daar zullen we hier eventjes bij stilstaan.

Rotterdam Carnaval

900.000 mensen op straat tijdens het zomercarnaval in Rotterdam

Fysieke segregatie?

Grootschalige Urban Development Projects (UDPs) – en Kop Van Zuid is er zeker en vast een – worden vaak gezien als middelen om de stad geografisch op te delen in zones voorbestemd voor bepaalde klassen van mensen; Nueva Managua waar ik eerder op deze blog al een boekje over open deed is hier een schoolvoorbeeld van. Een nieuw elitair stadsproject zou door zijn ligging, constructie en toegankelijkheid ervoor zorgen dat de polarisatie in de stad op een fysieke manier in de hand gewerkt wordt. Kop Van Zuid kan hier als een tegenvoorbeeld gelden. Er werd letterlijk een brug, hoewel een esthetische toch ook een ietwat bombastische en misschien zelfs decadente constructie, gebouwd. Stadsdelen werden met elkaar verbonden en werden zo fysiek beter toegankelijk voor iedereen. En dat het stadscentrum van Rotterdam er sinds de afloop van de Tweede Wereldoorlog waarin het volledig platgebombardeerd werd er stap voor stap op z’n minst beter op is gaan ogen staat buiten kijf.

De Erasmusbrug, het sluitstuk van Kop Van Zuid
De Erasmusbrug, het sluitstuk van het stedelijk ontwikkelingsproject rond Kop Van Zuid

Sociale segregatie?

Of die esthetische verfraaiingen ook zoveel mogelijk mensen ten goede komen, dat is dan nog maar ten zeerste de vraag. Een ander argument dat namelijk gebruikt wordt bij het bekritiseren van recente UDPs is dat door selectief te investeren in buurten met een internationaler en mondainer karakter, en de meer volkse buurten over het hoofd te zien, de sociale ongelijkheden in de stad enkel geaccentueerd en zelfs actief uitgediept worden. Dit is tot op zekere hoogte ook zo in Rotterdam. Het centrum is netjes, het zakencentrum zelfs ronduit futuristisch, maar een kleine wandeling verderop overvalt de verloedering je reeds en schrik je er eigenlijk niet eens van op wanneer je de meest exotische narcotica openlijk aangeboden krijgt. Maar het mag gezegd, ook in het hartje van de stad zijn niet enkel elitaire winkels te bespeuren en is er duidelijk ook plaats voor mensen die zich niet tot de internationale jet set kunnen rekenen. Bij de ruimtelijke ordening werd hier duidelijk rekening gehouden met de nood aan veiligheid (of op zijn minst toezicht – die bewakingscamera’s overal!), het winkelcentrum dat voor iedereen met een beetje geld bedoeld is, ligt verankerd in het upper class zakelijkere gedeelte van de stad. De uitzinnige straatparade die jaarlijks vredevol doorheen zelfs de meest elitair aandoende boulevards passeert kan hier gelden als de – toegegeven ietwat naïeve – kers op de taart ter bewijs van de sociale integratie.

Democratisch deficit bij planning?

UDPs worden hoe langer hoe meer door het democratisch verkozen stadsbestuur uit handen gegeven aan semi-statutale instituten, private partners en elitaire projectontwikkelaars. Dat deze geen rekenschap hoeven af te leggen tegenover een achterban met stemrecht stemt tot extra waakzaamheid omtrent het sociale karakter van hun beslissingen. UDP’s zouden enkel dienen om de stad in de geglobaliseerde markt een aantrekkelijker imago te geven voor investerende elites. Ook in Rotterdam kan het opzet niet anders geweest zijn, maar werd er – nadat de grote krijtlijnen reeds uitgetekend waren – toch de moeite gedaan om even het oor te luisteren te leggen bij buurtcomités en andere bezorgde actoren uit het civiele veld. Men kan zich natuurlijk afvragen of dit gedaan werd uit een werkelijke bezorgdheid om hun eisen of slechts om het imago van het project te redden. Duidelijk is in ieder geval dat er niet zomaar voorbijgegaan kan worden aan de aanwezigheid van een erg grote gemeenschap van ‘uitgeslotenen’, Rotterdammers met veelal Antilliaanse roots, die zich amper vertegenwoordigd zien in het stadsbestuur en al veel minder in de partners waarmee die samenwerkt voor haar stadsplanning. De civiele maatschappij haalde hier voor een keer haar slag binnen en maakte haar rol van “stem voor de stemlozen” (1), zij het ex post, waar. Dit is een hoopvol teken dat de grootstedelijke democratie nog niet helemaal teloor gegaan is, om zulk een massa volk in bedwang te houden moet men ze toch op zijn minst een beetje zeggenschap gunnen, al was het maar om de gemoederen te bedaren.

Alle gekheid op een stokje

Denkt u nu echt dat deze carnavalstoet kan dienen als argument ter vergoelijking van het neoliberale privatiseringscircus dat aan de gang is bij het stadsbestuur van Rotterdam en bij uitbreiding in zowat alle Westerse en verwesterde steden? Een keer per jaar een beetje “Reclaim The Streets” om de balans in evenwicht te brengen? Alles behalve. Het feit dat mijn gematigde lofbetuiging slechts een randbemerking is bij het gangbare discours omtrent urban governance (2), kan eigenlijk dienen als cynisch argument ter versterking ervan. Het zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen, en dat de regel in deze “privatisering gaat hand in hand met het ontstaan van een democratisch deficit” is, wil ik hier absoluut niet contesteren.

Een zalige eindejaarsperiode met veel liefde voor uw medemens en de aard van zijn soort gewenst,

Dieter Roefs

1: Ottoway, Marina, 2000, Civil Society, pp 127-129

2: zie bijvoorbeeld Swyngedouw, Moulaert et al., 2002, Neoliberal Urbanization in Europe: Large-Scale Urban Development Projects and the New Urban Policy, Antipode, Blackwell Publishing, USA

Het wetenschappelijke artikel dat ik hier wens te bespreken is er een van Dennis Rodgers, getiteld “Nueva Managua: The Disembedded City” dat verscheen in het boek “Evil Paradises: dreamworlds of neoliberalism” waaraan deze blog zijn naam te danken heeft en dat geëditeerd werd door Mike Davis en Daniel Bertrand Monk. Eerst zal ik kort de inhoud van het artikel zelf schetsen waarna Rodgers’ bevindingen te plaatsen binnen een theoretisch kader van globalisering onder de noemers ‘flow and closure’. Hierna volgt een persoonlijke beschouwing waarin de case study van Nueva Managua geplaatst wordt naast die van New Kingston.

 

The Palimpsest City

 

Managua is de belangrijkste stad van het Midden-Amerikaanse Nicaragua, in 1972 werd het grotendeels verwoest door een aardbeving. De Somoza-dictatuur heerste toen over het land en er werd weinig werk gemaakt van enige heropbouw, gevolg: de voordien reeds verarmde stad evolueerde moeizaam van een grote puinhoop in een onoverzichtelijke chaos van zelfredzaamheid, manifeste onveiligheid en armoede. Het duurde tot de jaren negentig, na de verandering van regime, tot er eindelijk sprake was van grootschalige stedenbouwkundige investeringen onder impuls van de uit Miami terugkerende Nicaraguaanse bovenklasse. Het door de aardbeving afgeschraapte perkament werd opnieuw beschreven met een ander verhaal; het resultaat van deze investeringen wordt door Rodgers geschetst in een beeld van de stad als een zee van sloppenwijken met daarin enkele goed afgesloten luxezones: de luchthaven, de betere woonbuurten, een uptown stadscentrum van dure bars, restaurants, clubs en exclusieve supermarkten. Deze zones zijn met elkaar verbonden door grote wegen zonder stoplichten of oversteekplaatsen die de gegoede burgers van de internationale elite erg snel doorheen de gevaarlijke stadszee van de ene luxezone naar de andere loodsen. Verder werd er geïnvesteerd in enkele prestigieuze monumenten die de stad een internationaal aantrekkelijke allure zouden verschaffen; het oude verhaal van armoede en onderontwikkeling dat Managua voordien uitdroeg werd zodoende ongemoeid gelaten en Managua werd als een palimpsest overschreven met een mondain elitair verhaal. De rijken leven samen met de armen in dezelfde stad, maar in volledig afscheiding van elkaar.

 

Flow and Closure

 

Eerder dan het verhaal van Managua te bekijken in het perspectief van de gated communities die elders op deze blog reeds aangehaald werden, wil ik het hier plaatsen in een dubbelproblematiek die aan mij bekend gemaakt werd door Prof. K. Arnaut en die zich in het hart van de globalisering bevindt: de twee elkaar versterkende maar tegengestelde bewegingen van homogenisering en differentiëring. Daar waar sinds de val van de dictatuur Managua plots internationaal interessant werd en zich openstelde om deel uit te maken van de zich globaliserende markt waardoor er sprake was van een verkleining van afstanden tussen Nicaragua en het buitenland, zien we ook een tegengestelde evolutie van afsluiting en vernauwing. Managua positioneerde zich in een homogeniserend globaal plaatje maar lokaal was er nog nooit zulk een duidelijke differentiëring vastgelegd tussen de klassen van bewoners onderling. Deze tweeledige tendens wordt omschreven met de dubbele noemer flow and closure.

 

“The irony of these times is that as the actual places and localities become ever more blurred and indeterminate, ideas of culturally and ethnically distinct places become perhaps even more salient.” (Gupta & Ferguson 1997: 39)

 

Beschrijving van de fenomenen van de globalisering in deze termen is schatplichtig aan de analyse van het wereldsysteem door socioloog David Harvey in The Condition of Postmodernity (1989) die toen reeds, zij het zonder het woord globalisering te gebruiken, een beschrijving gaf van de “nieuwe conditie” van de wereld, gekarakteriseerd door een steeds flexibeler wordend kapitalisme. Dit globale kapitalisme wordt steeds flexibeler en mobieler zowel in het plaatsen van investeringen als in het aantrekken van werkkrachten. Dit leidt tot een ‘time-space’ compression, een gecompresseerde wereld waarin afstanden van steeds minder tel zijn. Hoewel de wereldruimte relatief steeds kleiner wordt, blijft ‘plaats’ en vooral het verschil tussen plaatsen en de selectieve toegankelijkheid daartoe een esstentiële dimensie vormen van de postmoderne wereld. De spatiale reorganisatie van de publieke ruimte genereert verschillen: “‘Difference’ and ‘otherness’ is produced in space through the simple logic of uneven capital investment and a proliferating geographical division of labour” (Harvey 1993: 6). Vooral de oneven investeringen zijn in het geval van Managua van toepassing.

 

Tegelijkertijd is de flow van globalisering voorwaarde van de closure die ze net lijkt tegen te spreken: zonder de internationale elite die zich steeds mobieler gedraagt (flow), zou er geen instroom van geld zijn om de infrastructurele investeringen mogelijk te maken noodzakelijk voor het materieel vastleggen van de closure. Houden hierbij ook de ‘politics of place’ van de betrokken actoren in het oog:

 

“The politics of place, of land and turf, of local identity and nation, of regions and cities has been there all along and been of great importance within the uneven geographical development of capitalsim.” (Harvey 1993: 27)

 

Precies, uneven geographical development of capitalism. Niet alleen internationaal gezien, waarin het ene land of continent zich sneller gaat ontwikkelen dan het andere, maar ook op een veel kleiner schaalniveau. Harvey haalt als schaalniveaus de natie, regio en de stad aan, in het hier besproken artikel van Rodgers wordt deze logica nog verder doorgetrokken – en volgens mij met succes – tot op het niveau van het stadsgedeelte, waarin voor het ene deel van de bewoners bepaalde geografische delen sneller en onredelijk veel verder ontwikkeld worden dan de ruimte die toebehoord aan een andere groep bewoners van dezelfde stedelijke agglomeratie.

 

Deze vaststelling lijdt ons ertoe om het gegeven ‘plaats’ te herbekijken: de structurering van de ruimte zoals deze zich nu in bijvoorbeeld Managua voordoet kan onmogelijk als ‘natuurlijk’ beschouwd worden. De stad lag in puin en is na een periode van spontane evolutie die gekenmerkt werd door een steeds verder verzakken in chaos, in een duidelijk gestuurde stroomversnelling terechtgekomen wat betreft stedelijke ontwikkeling. De planning van deze ontwikkeling en de aspecten die hierin duidelijk meer aandacht kregen dan andere verraadt veel over het systeem en de actoren die deze ruimte maakten tot wat ze is. De ruimtelijke ordening en planning in deze kan niet als een natuurlijk gegeven gezien worden, maar eerder als een gecontesteerde tijdelijke resultante van een neo-liberaal en formeel-democratisch systeem en haar economisch bevoorrechte actoren; de elitairen die bij machte zijn om het eigenbelang te laten primeren op dat van de demografisch meer significante maar politiek ondervertegenwoordigde actor van de armere stadsbewoners. Dit impliceert veel over de rekenschap die deze actoren tegenover elkaar moeten afleggen en bij doortrekking ook over het werkelijke democratische gehalte van het systeem waarin ze zich bevinden.

 

Een ander aspect van de ‘politics of space’ dat we in deze context kunnen aanhalen is dat van de ‘place making’: het maken en hermaken van territoria, inclusief haar interne verdeling (Gupta & Ferguson 1997: 41). Hierin ziet men een opdracht weggelegd voor de antropologie in het beschrijven van “processes of production of difference in a world of culturally, socially and economically interconnected and interdependent spaces” (ibid.: 43). Stedenbouwkunde kan dus zoals het in dit geval aangewend wordt, beschouwd worden als de actieve productie van verschillen tussen mensen of eerder de bestendiging van ongelijkheden tussen groepen.

 

Nueva Managua versus New Kingston

 

Uit eigen amateuristisch onderzoek – dit is een blog en geen wetenschappelijk tijdschrift – durf ik hier de parallel trekken tussen het Nueva Managua van Rodgers en de hoofdstad van Jamaica en haar bevoorrechte gedeelte New Kingston zoals ik dat zelf meemaakte. Hoewel minder uitgesproken, zijn hier duidelijk dezelfde dynamieken van closure en oneven ontwikkeling bemerkbaar. Het zou hier dus kunnen gaan om een algemene stedenbouwkundige trend in de grote steden van de zich ontwikkelende landen in opmars.

 

Kingston heeft nooit een ingrijpende verwoesting ondergaan zoals Managua in 1972, hoewel ook een natuurramp mede aan de wieg van haar ontwikkeling als grootstad stond: in 1692 werd het nabijgelegen Port Royal in een grote aardbeving zo goed als volledig verwoest; deze verwoesting gaf aanleiding tot het uitbouwen van Kingston als de nieuwe belangrijkste haven op het eiland en uiteindelijk haar uitroeping tot hoofdstad nadat ze haar voorganger Spanish Town in grootte oversteeg. Vandaag woont meer dan de helft van de Jamaicaanse bevolking in de hoofdstad, voor het grootste deel in shanty towns, onderling rivaliserende gettos als Tivoli Gardens (beter bekend als Concrete Jungle) en Rema (aka Trench Town).

Net als bij Managua is het nabijgelegen Miami van erg groot belang voor de internationalisering van de elite en de influx van financiële middelen en luxegoederen. De enige zichtbare grote stedenbouwkundige investeringen die gedaan worden, bevinden zich in het erg nette gedeelte van de stad dat gekend staat als New Kingston. New Kingston is in de eerste plaats het internationale commerciële centrum van Jamaica, maar ook het culturele en sociale centrum van de bovenklasse die veelal gehuisvest is op de flanken van de Beverly Hills, afgescheiden van en met uitzicht over de getto’s en New Kingston zelf. Als meest in het oog springende illustratie wil ik hier Emancipation Park aanhalen. Dit park, vernoemd naar de emancipatie van de Afrikaanse slaven waarvan 99% van de bevolking directe afstammelingen zijn, bevindt zich middenin het internationale commerciële centrum. Het is een zeer modern aangelegd en goed onderhouden park, met een dure hoge omheining en strikte security (closure). De veramerikanisering is hier opvallend: volledig vreemd aan de cultuur op de rest van het eiland, wordt er in Emancipation Park dagelijks en masse aan power walking gedaan, een sportieve hype die samen met de veelvuldige shopping en business trips mee kwam overwaaien uit New York (flow).

 

Aan de ingang van Emancipation Park dient een groot standbeeld als eerbetoon aan de fierheid van de bevrijdde slaven. De naam van het park krijgt een des te wrangere ironische bijsmaak wanneer men bedenkt dat het idee van bevrijding wel aangegrepen werd voor de kostelijke profilering van het cosmopolitische gedeelte van de stad, maar er tegelijkertijd geen investering mogelijk is voor echte emancipatie van de gettowijken waar de blijvende effecten van armoede ten gevolge van de slavernij nog steeds het hardst voelbaar zijn.

 

 

 

Dieter Roefs

 

 

Arnaut, Karel 2004 Performing displacements and rephrasing attachments: ethnographic explorations of space, mobility in art, ritual, media and politics. Ph D thesis. Ghent University

 

Ceuppens, Bambi & Peter Geschiere 2005 ‘Autochtony: local or global? New modes in the struggle over citizenship and belonging in Africa and Europe. ‘ Annual Review of Anthropology, 34, pp. 385-407

 

Geschiere, Peter & F.B. Nyamnjoh 2000 ‘Capitalism and autochtony: the seesaw of mobility and belonging’, Public Culture, 12/2, pp. 423-52

 

Gupta, Akhil & James Ferguson 1997 ‘Beyond Culture: space, identity and the politics of difference’ in: Culture, power, place: explorations in cultural anthropology, A. Gupta & J. Ferguson (eds.), pp.33-51. Durham: Duke University Press

 

Harvey, David 1989 The Condition of Postmodernity, Blackwell Publishers, UK

 

Harvey, David 1993 ‘From space to place and back again: reflections on the condition of postmodernity’, in: Futures, new perspectives of cultural analysis, John Bird, Bary Curtis, et al. (eds.), pp. 3-29. Routledge Publishing, New York, USA

 

Meyer Birgit & Geschiere Peter 1999 Globalization and Identity: Dialectics of Flow and Closure, Blackwell Publishers, UK

Dit is hoe ver we het hebben laten komen. Je eigen fantasiewereldje, het ultieme consumptiegoed, gemarket en te koop aangeboden als een product als elk ander. De consument wordt op zijn wenken bediend, ongebreideld, ongecontesteerd, gewoon even langs de kassa passeren en uw droom is werkelijkheid. Er zijn geen verdere consequenties, de naïviteit van het consumerisme bereikt haar summum.

 

Luxe, comfort en hier ook exclusiviteit als hoogste goed, de decadentie wordt niet in vraag gesteld, de gevolgen of implicaties nog veel minder. Wie er het geld veil voor heeft, kan zichzelf de vrijheid kopen ongeacht de ecologische of sociale weerslag. Het is vooral de ongecontesteerde voorstelling van de realiteit, hoe de extreme wantoestanden die steevast aan de productie – massaproductie of exclusiviteit al gelijk – voorafgaan toegedekt worden ten behoeve van het ultieme goed, de consumptie, dat me hier voor de borst stoot. In de populaire media (bijvoorbeeld in een recente interviewreeks in Humo met de Belgische werklieden die The World helpen aanleggen) is er soms wel oog voor de menselijke kant van de zaak – die arme baggeraars ver van huis toch – maar worden er geen fundamentele vragen gesteld bij het hoe en waarom van sociale uitbuiting en ecologische devestatie. De mechanismen die inherent zijn aan het consumerisme ziet men nooit of te nimmer aangekaart.

 

The World in Dubai is een extreem voorbeeld, maar wat is het fundamentele verschil tussen een eiland als product, een mooie wagen, dat nieuwe paar schoenen of een tros bananen? Telkens wordt consumptie als iets doodnormaals gezien hoewel men zich in stijgende mate bewust is van de ecologische en socio-economische implicaties van de eigen aankoop. Een diepgaander onderzoek naar deze selectieve blindheid en de aard van het consumerisme dringt zich op; de these die ik hier wil onderzoeken volgt het stramien zoals dat uitgewerkt werd door Erik Swyngedouw in zijn “Impossible Sustainability and the Post-Political Condition” (In: David Gibbs and Rob Krueger (Eds.) The Sustainable Development Paradox, September 2006, Guilford Press, New York). Kunnen we in die discussie de parameter van ecologie vervangen door consumerisme? Is het plaatsen van ongebreideld consumerisme zoals samenhangend met de huidige neoliberale wereldmarkt in Swyngedouws theorie over post-politiek een plausibele these? We ondernemen een precaire poging hiertoe en onderzoeken de houdbaarheid ervan.

 

Hoewel de discussie hieromtrent minder controversieel of zelfs onorigineel is, komt het aangedragen symptoom misschien zelfs dichter bij de kern van de zaak, de hele markt is gesteund op consumerisme. Een belangrijk verschil met het ecologiedebat is dat er vooralsnog geen globale consensus bestaat over de onwenselijkheid van consumeren zonder grenzen. Dat blindweg consumeren geen onhoudbare kaart is, is niet algemeen aanvaard. Evenmin is het geweten of aanvaard dat neoliberalisme alleen maar voor meer ongelijkheid in de wereld gezorgd heeft. Hoog tijd dat Al Gore nog eens een film maakt! Er is hier dus nog meer werk aan de winkel dan in het ecologiedebat, maar zelfs waar er kritische stemmen te horen zijn, moeten we stilstaan bij het discours waarvan die zich bedienen. Houden de tactieken en denkwijzen die nu door het verzet gehanteerd worden wel de mogelijkheid in voor fundamentele beterschap?

 

Er is maar één markt

 

Swyngedouw maakt komaf met de mythe dat de natuur maar één singuliere aard zou hebben, parallel hieraan kan men nagaan of het een mythe is om te stellen dat er in de wereld van vandaag maar één manier is van (over)leven en dat die zou verlopen langs de kassa van de internationale supermarktketen. Het ethische berust volledig op individuele keuzes die de consument zelf bij elke aankoop opnieuw moet maken. There is no alternative, er is maar één mogelijkheid voor een markt en die is – zo bewijst de geschiedenis – neoliberaal. De bedrijven kiezen wat er op de markt komt, gestuurd door de vraag van de consument. Een vraag die nota bene ook door de bedrijven zelf gestuurd kan worden via reclame; alles verkoopt, als de marketing maar goed zit. Het systeem van productie en consumptie bestaat en de individuele consument kan hier geen verandering in brengen. Er is werkelijk geen alternatief, zelfs de zich ontwikkelende landen in opmars moeten meestappen in het neoliberale framework willen ze een speler zijn op de markt.

 

Hoewel: de consumentenmarkt kent veel gezichten, winnaars en verliezers, uitgeslotenen, slachtoffers – denk maar aan sweatshops – en is allesbehalve een stabiele hegemonie, maar eerder onderhevig aan interne onrusten in de vorm van onvoorziene beursschommelingen. Deze blijkt ook erg wankel wanneer sociale onrusten de kop opsteken en bestaat vaak slechts bij de gratie van bijvoorbeeld een gunstige en stabiele olieprijs. Ook het dogma dat de markt gestuurd wordt door vraag en aanbod gaat niet geheel op als we bedenken dat de echte vraag van de consument niet altijd ingewilligd wordt. Wat bijvoorbeeld te denken van de lage kwaliteit van vele producten, ontworpen om snel vervangen te moeten worden? Het consumerisme verraadt zich hierin als een zichzelf in stand houdende vicieuze cirkel. Ook technische vooruitgang zou heil brengen en producten steeds beter op de noden van de consument kunnen afstemmen. Werkelijk? Een laptop met de specificaties van een vijftal jaar geleden zou ruimschoots voldoen aan de eisen die ik stel aan mijn werkpaard, en de productiekost hiervan zou een fractie kunnen bedragen van de huidige state of the art machines. Wederom faalt het paradigma van vraag en aanbod, want het product dat ik zoek is simpelweg niet te koop.

 

Dus de huidige markt, gepercipieerd als de historische overwinnaar en democratische keuze van de wereld, houdt geen belofte in voor het algemene nut en bevat geen engagement voor een betere of zelfs maar houdbare wereld. De hier blootgelegde paradox suggereert de mogelijkheid van een andere markt, andere sociale constellaties, een andere macro-economisch bestel.

 

 

Fundamentele vragen zijn a-priori onmogelijk te stellen

 

Maar om bij die alternatieve ideeën van welke vorm ook uit te komen, moet er ruimte zijn voor discussie. Hier komt onze substitutie van ecologie door consumerisme op iets lossere schroeven te staan. De vijand (bij Swyngedouw is dat CO2) is hier vanuit het standpunt van de mensen “de economie”. Gevraagd naar wie er verantwoordelijk is voor wantoestanden als milieuvervuiling, slechte arbeidsvoorwaarden en lage kwaliteit van producten komt men uit bij de verantwoordelijkheid van de bedrijven. Het antwoord op de vraag hoe mensen zichzelf en de rest van de wereld tegen het onverantwoord gedrag van de markt kunnen weren, blijft totnogtoe beperkt tot een soort van liberaal-cosmopolitisch ingegeven “inclusieve” politiek. Binnen het huidige discours is het meest radicale antwoord dat tegen de ongebreidelde en ongecontroleerde neo-liberale kapitalistische globalisatie alsnog mogelijk is volgens Beckt (2003) gestoeld op drie assumpties: ten eerste worden problemen steeds gezien als slechts bijwerkingen van de markt, verschijnselen waarvoor de oplossing ook binnen de huidige constellatie gevonden kan worden. Ten tweede zijn deze bijwerkingen algemeen en horen ze bij natuurlijke evolutie van de markt. Halen we bijvoorbeeld weer de illustratie van de sweatshops aan, dan kan men argumenteren dat vroeger ook in het Westen de industrie gesteund was op abominabele sociale omstandigheden en dat sociale ontwikkeling er pas kan komen na de industriële. Ten derde is de vijand steevast een vaag beest, hoogstens wordt er soms een concreet bedrijf geviseerd, maar nooit wordt het onderliggende probleem bij naam genoemd. De oplossing voor problemen ligt in een dialectische politiek gesteund op een consensus over de algemene spelregels. Een politieke discussie die perfect mogelijk is binnen het bestel van de huidige formalistische parlementaire democratie. Bijsturingen zijn dan ook inherent erg beperkt: sommige zaken kunnen verboden worden, andere ontraden of aangemoedigd door taksen en subsidies. Verzet berust vaak op individuele keuzes: men kan ervoor kiezen ecologisch of Fair Trade te kopen, om bedrijven onder druk zetten door acties, petities of oproepen tot boycot. Dit alles houdt steeds slechts de mogelijkheid tot een marginale bijsturing in en beperkt zich tot wat mooier inkleuren binnen de vaste lijntjes van de marktmechanismen.

 

 

De markt aan de macht als populistische post-politiek

 

Tactieken van verzet zoals individuele wijziging van consumptiepatronen (ethisch shoppen, Fair Trade,… ) of bijsturingen via een “groene” of “linkse” stem in het parlement zullen nooit toereikend zijn, want berusten op een populistische visie:

 

 

“… one that elevates the interest of an imaginary ‘the People’, … or ‘the environment’ to the level of the universal rather than aspiring to universalise the claims of particular socio-natures, environments, or social groups or classes.” (Swyngedouw 2006, pp24-25)

De zeven eigenschappen van populistische post-politiek zoals Swyngedouw die aanhaalt kunnen daarna allen min of meer toegepast worden op de huidige gematigde en gevestigde beweging van NGO’s die strijden voor “het goede doel”. Toegegeven, ook hier is de in het begin van dit betoog aangehaalde these niet bepaald waterdicht. De verzetsbeweging zoals die nu bestaat, verdient mijns inziens dus nog een kans hoewel er een duidelijke nood is aan diepere zelfreflectie en het stellen van fundamentelere vragen. Maar ach, ook een NGO moet zichzelf kunnen verkopen dezer dagen, en met een té radicale agenda lukt zoiets niet. De ironie dat het verzet haar kritiek op de markt moet intomen ten einde zichzelf niet uit de markt te prijzen is des te schrijnender.

 

 

Wanneer er geen fundamentele vragen meer gesteld worden, heeft de wezenlijke democratie zijn failliet bereikt. Het dogmatisch aanhangen van het neoliberale gedachtegoed – en merk op dat zelfs “Fair Trade” nog steeds binnen het bestel van “Free Trade” opereert – kan op deze manier dus als inherent on-democratisch beschouwd worden. Ondemocratisch in die zin dat het niet zoveel mogelijk welzijn voor zoveel mogelijk mensen nastreeft. Ondemocratisch hoewel in grote mate gebaseerd op vrijheid: vrije handel, vrij verkeer van goederen en tot op een bepaalde hoogte (in zijn eigen inconsequenties hierin verraadt het systeem ook zichzelf als onhoudbaar) van personen, grote persoonlijke vrijheid in de keuze wat te consumeren. Als we massaal blijven geloven in blind consumerisme, eindigen we in een veelheid van Dubai´s, ultieme decadentie voor enkelen, groeiende ongelijkheid en ecologische onhoudbaarheid.

 

De voorstelling van de markt als absoluut en het min of meer populistische postpolitieke karakter van het verzet – voor zover het al bestaat en als geloofwaardig aanvaard wordt – zorgt ervoor dat we geen fundamentele oplossingen zullen bereiken. Vooruitgang gebaseerd op de collectieve blindheid van de massa als ongeorganiseerde individuen en dus stemloos is echter onhoudbaar. De consumentenmassa draaft voort als een bende lemmings waarvan niemand de richting bepaald, maar waarbij er geen andere keuze is dan mee te lopen in de richting die aangegeven wordt door de groep… tot in de afgrond. Er moet dringend een stapje achteruit genomen worden om the big picture te overschouwen, of zoals Swyngedouw (2006, pp 29) Badiou parafraseerde:

 

“A new radical politics must revolve around the construction of great new fictions that create real possibilities for constructing different socio-environmental futures.”

 

 

 

Dieter Roefs

 

 

Badiou, A. 2005, Politics: A Non-Expressive Dialectics. Is The Politics of Truth still Thinkable?, A conference organized by Slavoj Zizek and Costas Douzinas, Birkbeck Instute for the Humanities, University of London, UK.

 

Beck, U. 1997, The Reinvention of Politics: Rethinking Modernity in the Global Social Order, Polity Press, Cambridge, UK.

Stengers, I. 2003, Cosmopolitiques, La Découverte, Paris, France.

 

Swyngedouw, E. 2006, “Impossible Sustainability and the Post-Political Condition”, In: David Gibbs and Rob Krueger (Eds.) The Sustainable Development Paradox, Guilford Press, New York, USA.