Sigrid Vertommen


Drie maanden heb ik me intensief bezig gehouden met de neoliberal dreamworlds. Het moment is dus aangebroken, om een licht te werpen op de keerzijde van die neoliberale medaille…favela’s, townships, barrio’s, bidonvilles, sloppenwijken.
Dezelfde ‘urban spaces’die op onze blog (https://evilparadises.wordpress.com/) besproken werden om hun decadentie, exuberantie en consumerisme, worden op deze weblog over de explosie van sloppenwijken bekritiseerd om hun pauperisme. De urbane polarisering neemt perverse vormen aan in een neoliberale wereldorde. De nieuwe steden zijn evenzeer opgebouwd uit plastiek en golfplaten, dan uit glas en staal. De kern-en periferieprocessen die in de Wereldsysteemanalyse eerder mondiaal of statelijk werden uitgewerkt, zijn ook op de stedelijke ‘scale’ aanwezig. Sociologen en geografen als Saskia Sassen en John Friedman besteden in hun onderzoek veel aandacht aan de kernprocessen die in de ‘globale en mondiale stad’ van kracht zijn. Multinationale ondernemingen, en dan vooral advanced producers services coördineren en controleren het globale kapitaal in de ‘worldcity’. Mike Davis belicht in zijn boek ‘Planet of Slums’ de perifere processen in diezelfde metropool: informalisering van de economie, sloppenwijken en armoede.
Deze twee processen maken inherent deel uit van hetzelfde neoliberale kapitalisme…geen kern zonder periferie en geen periferie zonder kern. De problematiek van de twee blogs, sloppenwijken en neoliberal dreamworlds, moet volgens mij dan ook steeds samen behandeld worden.
Peter Taylor probeert in het artikel ‘World City Network and Planet of Slums: Access and Exclusion in Economic Globalization’ deze twee processen analytisch te correleren. Hij stelt dat de stedelijke ruimte in de ze ‘age of migration’ door twee verschillende groepen wordt gepenetreerd. Enerzijds ddor een kosmopolitische transnationale kapitaal-klasse die als expats van MNO’s en APS’s in de belangrijke steden van het world-city-network aanwezig moet zijn. In onze kennismaatschappij is informatie, en de snelheid waarmee deze verkregen wordt immers van primordiaal belang. Dit is de zogenaamde migratie van de elite. Anderzijds is er de massale migratie van het platteland naar de steden door arme paupers die hun geluk willen beproeven in ‘Babylon’. Deze groep migranten is bereid grote opofferingen te maken om deel te kunnen uitmaken van de ‘glamourstad’. Vooral in de derde wereld-steden heeft de urbanisering een nefaste uitwerking. Sommige megasteden in Chad of Ethiopie bestaan voor 99% uit sloppenwijken. Volgens Taylor is het tekort aan formele jobs het voornaamste probleem in de sloppenwijken waardoor de ‘slumdwellers’ genoodzaakt worden een overlevingsstrategie te zoeken in de informele sector.
De twee klassen van migranten hebben op zeer divergerende wijze een ‘space’ geproduceerd in de nieuwe urbane ruimte. De transnationale kapitalist heeft het wereldsteden-netwerk gecreëerd, the ‘space of flows’, zoals Castells dit genoemd heeft. Het plebs kreeg de ‘space of place’ toebedeeld, in dit geval de sloppenwijk.
World-citynetwork, een concept van Taylor waarmee naar de nieuwe economische ruimte wordt gerefereerd en Planet of Slums, het fenomeen waar Davis over uitwijdt in zijn boek, zijn de twee extremen van de globale polarisering. Deze twee ‘spaces’ zijn uitkomsten van eenzelfde proces van neoliberale globalisering, een proces dat op ongelijkheid en polarisering teert.
– TAYLOR P.J., World City Network and Planet of Slums: Access and Exclusion in Economic Globalization, http://www.lboro.ac.uk/gawc/rb/rb239
– Sassen, S (2001) Global City. Princeton NJ: Princeton University Press

Referentieartikel: HENDRICKX K., De woontoren is terug, De Morgen, 10/12/07.

Als populair artikel koos ik een artikel uit De Morgen over de herrijzenis van de woontoren in de stedelijke architectuur. Dit artikel is kort en inhoudelijk niet echt diepgaand, maar het illustreert wel op treffelijke wijze dat de neoliberale urbane geografie zich ook in België genesteld heeft.
De revival van de hoogbouw is een internationaal fenomeen. Metropolen over de ganse wereld concurreren om de hoogste toren. De voorlopige winnaar is Dubai met zijn 1060 meter hoge Al Burj. Ook België is eindelijk klaar voor “een architectuur zonder complexen”, zoals Antoine Crahay van het architecten -en stedenbouwkundigencollectief Disturb dit formuleert. Hiermee verwijst hij naar de remonte van de hoogbouw in de Belgische stedelijke geografie. In Antwerpen wordt er lustig in de hoogte gebouwd. Aan het Kattendijkdok verrijzen binnenkort zes woontorens en ook aan de Northgate wordt er getimmerd.  Niet alleen Antwerpen, maar ook Brussel zal in 2011 haar ‘skyline’ op de Europese kaart zetten door de bouw van de 137 meter hoge Premium Tower. Het Premium Tower-project wordt ontwikkeld door het vastgoedagentschap Atenor en zal ontworpen worden door de wereldvermaarde architect David Chipperfield.
Dit prestigieuze project is exemplarisch voor de Europese tendens van neoliberale urbanisering waar Erik Swyngedouw en andere politieke en sociale geografen zo sterk tegen fulmineren. Swyngedouw stelt dat het nieuwe urbane beleid met haar grootschalige stedelijke ontwikkelingsprojecten enkel de belangen dient van een bemiddelde midden–en topklasse. Het bouwen van prestigieuze projecten zoals musea, tentoonstellinghallen, dure woonprojecten, waterfronten en businesscenters is volgens hem het resultaat van wat ook in het artikel omschreven wordt als ‘city-marketing’. In de huidige politiek-economische wereldordening vormen steden immers de nieuwe geprivilegieerde ‘scale’ waarop zich processen van creatieve destructie voordoen. Steden moeten veel meer dan vroeger concurreren met andere metropolen, kapitaal aantrekken en een veilige thuishaven bieden aan een rijke elite. Door middel van elitaire bouwprojecten probeert de metropool zich te profileren in een competitieve stedelijke omgeving[1]. Architectenbureaus zoals dat van David Chipperfield, Frank Gehry, Norman Foster of Rem Koolhaas worden overal ter wereld gevraagd om nieuwe stedelijke ‘tempels’ te bouwen. Hun cultureel imperium strekt zich uit van Dubai tot Japan, en van de Verenigde Staten tot België. Bovengenoemde architecten zijn in onze actuele politieke constellatie een belangrijke machtsfactor geworden. Volgens Swyngedouw maken zij steeds vaker deel uit van een neoliberale ‘urban governance’ waarbij niet langer de politieke actoren, maar wel partnerships van private en publieke instellingen het urbane beleid uitstippelen. Het probleem is dat deze partnerships niet democratisch verkozen worden en dus ook weinig ‘accountability’ hebben. Ook de Brusselse en Antwerpse woontorenprojecten zijn het resultaat van samenwerkingsverbanden tussen de publieke sector, zijnde het stadsbestuur en de private sector, zijnde projectontwikkelaars en vastgoedkantoren zoals Atenor en architectenbureaus zoals dat van David Chipperfield. Het zijn deze privé-bedrijven die winst halen uit dit soort bouwprojecten, vooral uit de hoge huur –en grondprijzen. Het neerplanten van dure en exuberante woontorens in Brussel en Antwerpen zal ook gevolgen hebben voor de huurprijzen van huizen in de omliggende omgeving. In het discours rond de urbane ontwikkeling wordt dit proces meestal eufemistisch omschreven als ‘opwaardering’ van een buurt of stadsdeel. In de realiteit zorgt dit proces ervoor dat minder welvarende en gemarginaliseerde bewoners door de stijgende huurprijzen genoodzaakt worden om de buurt te verlaten. Deze toenemende gentrificatie is exemplarisch voor de nieuwe sociale hygiëne die heerst in wat Neil Smith de neoliberale ‘revanchist city’ heeft genoemd [2]. Ook in het artikel in De Morgen waarschuwt Marcel Smets, Vlaams bouwmeester, dat nieuwe woontorens sociale getto’s riskeren te creëren. Volgens hem zijn de woontorens “een soort gesofisticeerde hotels met vergezicht en beveiliging die de rest van de stad negeren”[3]. De ironie van het verhaal is dat de implementatie van dergelijke bouwprojecten vaak gelegitimeerd wordt vanuit sociale bekommernissen. De nieuwe woontorens zouden een ‘trickle down effect’ katalyseren, wat voor een opwaardering zorgt van de buurt. Het huidige stedelijke beleid is niet langer gericht op de burger maar op kapitaal. Ook Swyngedouw en Smith stellen dat er in het huidige urbane beleid een overgang heeft plaatsgevonden van een sociale naar een spatiale visie op ontwikkeling; “The new urban policy is targetting places rather than people”. Het gaat over plaatsen en wijken die gerevitaliseerd of geïntegreerd moeten worden, niet over de bewoners die een job of sociale bijstand nodig hebben. Het frappante is dat woontorens in de jaren ’60 vooral sociale huisvesting herbergden, terwijl ze vandaag een rijke elite huisvest. Hoogte staat dus steeds vaker symbool voor luxe, status en macht.
In stedenbouwkundig opzicht zijn deze woontorens een verademing. De torens nemen niet veel plaats in en verlichten op die manier de densiteit van de stad. De welgestelde elite die de doelgroep vormt van dit woonproject, wordt van de buitenwijk opnieuw naar de stadskern gelokt, wat ook de stadsmobiliteit zou verbeteren.
Maar de diepere realiteit overschaduwt deze voordelen. Hedendaagse stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals de Brusselse en Antwerpse woontorens, zijn de nieuwe speelterreinen waarop een gegoede topklasse een urbane toekomst uitstippelt die het best haar belangen dient [4].


[1] SWYNGEDOUW E., MOULAERT F., RODRIGUEZ A., Neoliberal urbanization in Europe: Large-scale Urban Development Projects and the New Urban Policy, in: BRENNER N., THEODORE N., Spaces of neoliberalism: Urban restructuring in North America and Western Europe, Ofxord, Blackwell, 2002, pp. 195-230.

[2] LOW S., SMITH N., The politics of public space, New York, Routlegde, 2006, pp. 185.

[3] HENDRICKX K., De woontoren is terug, De Morgen, 10/12/07.

[4] SWYNGEDOUW E., MOULAERT F., RODRIGUEZ A., Neoliberal urbanization in Europe: Large-scale Urban Development Projects and the New Urban Policy, in: BRENNER N., THEODORE N., Spaces of neoliberalism: Urban restructuring in North America and Western Europe, Ofxord, Blackwell, 2002, pp. 195-230.

Referentiefragment: http://www.naomiklein.org/shock-doctrine/short-film

Als beeldfragment koos ik een kortfilm van Naomi Klein en Alfonso Cuarón uit 2007, geregisseerd door Jonas Cuarón. Dit filmpje is een visuele ‘teaser’ / trailer bij het nieuwste boek van Klein: ‘The Shock Doctrine: The Rise of Disastercapitalism’. Deze commentaar slaat dus niet enkel op de kortfilm, maar eveneens op de nieuwe bestseller van Naomi Klein [1].

In ‘The Shock Doctrine’ bekritiseert Klein hoe het neoliberale kapitalisme voordeel wil halen uit rampen en collectieve trauma’s. Gebruik makend van de perplexie en de kwetsbaarheid van de getroffen bevolking, zien pragmatici als Milton Friedman een opening om hun neoliberale politiek van privatisering, deregulering en urbane reconstructie door te drukken. Klein illustreert deze tendens van rampenkapitalisme aan de hand van een aantal opmerkelijke casussen, zoals de coup van Pinochet in Chili en de daaropvolgende economische recepten van de Chicago Boys, de Falkland Oorlog en de herwonnen populariteit van Thatcher, de implosie van de Sovjetunie en de daaropvolgende overhaaste privatiseringen, maar ook de neoliberale interventies na Orkaan Mitch, de Aziatische financiële crisis en de tsunami. Deze kortfilm en het bijhorende boek sluiten naar mijn opinie perfect aan bij de thematiek van onze blog, omdat het soort neoliberale utopia dat via dit rampenkapitalisme geïnstalleerd wordt in vele gevallen leidt tot maatschappelijke ontwrichting, socio-economische of raciale segregatie en een democratisch deficit.
Eerst zal ik aan de hand een casus, zijnde de heropbouw van New Orleans na Orkaan Katrina de theorie van Klein duiden, waarna ik mijn commentaar zal formuleren.
De reconstructie van de Amerikaanse stad na orkaan Katrina is een schoolvoorbeeld van ‘disastercapitalism’. Enkele dagen na orkaan Katrina verzamelde de 93-jarige stervende Milton Friedman al zijn energie bij elkaar en schreef in een opiniestuk voor de Wall Street Journal: ‘Most New Orleans schools are in ruins as are the homes of the children who have attended them.
This is a tragedy. It is also an opportunity.’ Friedman zag in deze apocalyps een kans om schoon schip te maken met de slechte kwaliteit van de openbare scholen in Louisiana en elitaire en private charterscholen in de plaats op te richten. Ook in de vastgoedwereld werden er optimistische prognoses gemaakt. Joseph Canizora, één van New Orleans rijkste vastgoedmakelaars poneerde: ‘I think we have a clean sheet to start again. And with that clean sheet we have some very big opportunities’. Resultaat is dat in Louisiana sociale woningen zullen moeten wijken voor mondaine residentiële wijken, dat de belastingen verlaagd zullen worden en dat goedkope arbeid wordt ingeschakeld om de stad her op te bouwen tot een veilige thuishaven voor de gegoede blanke middenklasse.
Volgens Klein misbruikt een elitaire topklasse dit crisismoment waarbij een ontredderde bevolking niet in staat is om haar belangen te verdedigen om een neoliberale politiek door te voeren. Zij baseert zich hierbij op een stelling van Friedman die volgens haar de modus operandi van het hedendaagse neoliberalisme synthetiseert: ‘Only a crisis, actual or perceived, produces real change’. Zoals in de kortfilm duidelijk wordt geïllustreerd, legt zij hierbij de link tussen de economische ‘shock doctrine’ van Friedman en de CIA-gefinancierde elektrische schok-experimenten van psychiater Ewan Cameron in de jaren ’50. Cameron gebruikte elektrische schoktherapie om zijn patiënten te kraken en volledig te deprogrammeren. Na deze ‘tabula rasa’ kon de patiënt opnieuw geconstrueerd en geboetseerd worden tot een betere mens. Het correleren van economische schoktherapie met marteling door middel van elektrische schokken lijkt mij enkel in metaforische zin relevant. Daadwerkelijk een historisch verband tussen beide onderkennen is dan weer wat dramatisch. Klein wordt wel vaker beschuldigd van samenzweringsparanoia, nog steeds de meest courante en effectieve manier om linkse critici die structureel onrecht proberen aan te klagen de mond te snoeren. Volgens mij werkt ze met deze theatrale en simplistische logica deze kritiek een beetje in hand. Humes theorie over de relativiteit van causaliteit even aan de kant geschoven, is het nochtans alles behalve naïef om stil te staan bij Friedmans adagium over het dynamische effect dat crisissen bewerkstelligen. De Oostenrijkse econoom Schumpeter sprak in dit opzicht al van een proces van ‘creatieve destructie’. Hij zag dit als een gezond proces waarbij nieuwe technologieën, producten en structuren de oude vervangen. Hedendaagse politieke geografen en sociologen accapareerden dit concept om het proces van geografisch ongelijke en sociaal polariserende neoliberale herstructurering te duiden. Dit dialectische proces bestaat volgens hen uit twee analytisch verschillende momenten. Een moment van destructie, de ‘roll back-fase’ zoals Brenner dit noemt, waarbij de institutionele realisaties van de keynesiaans-fordistische periode via markt georiënteerde hervormingen ongedaan gemaakt worden. Gevolgd door een moment van constructie, de ‘roll out-fase’ in Brenners terminologie, waarbij de staat opnieuw actief wordt opgebouwd en een neoliberale institutionalisering wordt doorgevoerd die markt georiënteerde economische groei en algehele commodificatie toelaat. Wat Brenner en Theodore beschouwen als de destructieve of ‘roll back-fase’ komt overeen met Kleins crisismoment, en de constructieve of ‘roll out-fase’ congrueert met Kleins moment van ‘verandering’ [2]. Het neoliberale kind heeft dus vele namen.
De vraag die zich bij deze theorie van ‘crisis en verandering’ opwerpt, is in welke mate deze strategie het monopolie is van neoliberale visionairen. Naar mijn opinie werd deze ‘shock and awe-tactiek’ evenzeer gecultiveerd door linkse en socialistische politici of economen als door hun rechtse of neoliberale tegenpolen. Zo kon de New Deal nooit gerealiseerd worden zonder de voorafgaande Grote Depressie, zo kon de Nieuwe Economische Politiek van Lenin of het latere communistische maatschappijmodel nooit opgelegd worden zonder de voorafgaande Russische Revolutie. Pragmatisch inspelen op momenten van collectief trauma lijkt mij dus geen rechts of neoliberaal prerogatief, maar eerder een universele politieke strategie. Bovendien zijn er –integendeel tot wat Klein in haar boek en de kortfilm laat uitschijnen- zoveel voorbeelden waarbij de neoliberale logica niet door middel van militair geweld werd opgelegd, maar eerder door wat Gramsci of Foucault de ‘politiek van consensus’ noemde. Volgens Foucault is de kracht van het neoliberalisme juist die ‘gouvernementalité’ waarbij neoliberale ideeën niet door middel van geweld, maar door middel van consensus worden opgelegd; door figuurlijk gesproken in de hoofden van de burgers te kruipen en hen ervan te overtuigen dat de neoliberale ideologie effectief de beste manier is om de huidige crisis te bekampen.[3] In die zin wijst Kleins nieuwste boek misschien op een trendbreuk waarbij het neoliberale gedachtegoed steeds vaker met behulp van wapens wordt opgedrongen, misschien een eerste teken van haar afnemende hegemonische macht.
Mijn algemene kritiek op ‘The Shock doctrine’ en andere werken die het neoliberalisme bekritiseren is dat een historische basis van pakweg 40 jaren van neoliberale dominantie misschien te beperkt is om stringente conclusies zoals die van Klein te trekken. Deze kritiek op het neoliberalisme is uiteraard noodzakelijk en zeer waardevol, maar ik mis in dit soort werken vaak de ‘longue durée-visie’ die een Wallerstein of een Arrighi bijvoorbeeld wel incalculeerden.
Wanneer we de neoliberale façade immers wegkrabben, zitten we nog steeds in een kapitalistisch systeem, een systeem dat al 500 jaar dominant is. Het neoliberalisme was dus de beste oplossing voor de systeemcrisis die het kapitalisme kende in de jaren ’70, net zoals het keynesianisme-fordisme de beste pleister was op de wonde die de crisis van de jaren ’30 veroorzaakte. Als men dus één ding van het kapitalisme kan zeggen is dat het flexibel en gezwind door de crisissen heen huppelt en zichzelf steeds aanpast en transformeert. Vandaag de dag wordt er door de critici van het neoliberalisme nogal nostalgisch teruggegrepen naar de hoogdagen van het keynesianisme, wanneer de groei nog gekoppeld werd aan de lonen van de arbeiders en de staat nog aan herverdeling deed. Wat men vaak vergeet is dat de Westerse arbeiders enkel rijker konden worden omdat de de arbeiders uit het Zuiden armer werden. Het kapitalisme blijft een systeem dat op ongelijkheid teert, of het nu met een neoliberaal of met een keynesiaans sausje wordt geserveerd.

Ondanks het hoge ‘Michael Moore-gehalte’ van het filmpje van Alfonso Cuaron, gebaseerd op het nieuwste boek van Naomi Klein ‘The Shock Doctrine’ is dit een zeer beklemmend filmpje dat, net zoals het boek, op een zeer toegankelijke wijze de diabolische kantjes van het neoliberale kapitalisme blootlegt.


[1] KLEIN N., The Shock Doctrine : The rise of disastercapitalism, New York, Metropolitan Books, 2007, pp. 576.

[2] BRENNER N., THEODORE N., Spaces of neoliberalism : urban restructuring in North America and Western Europe, Oxford, Blackwell Publishing, 2002, pp. 294.

[3] LEMKE T., The birth of bio-politics: Michel Foucault’s lecture at the Collège de France on neoliberal governmentality, 2001, Economy and Society, 30(2), pp. 190-2007.

Referentie artikel:

MITCHELL D., People like Hicks, in: BERTRAND MONK D., DAVIS M., Evil Paradises: Neoliberal dreamworlds, New York, The New Press, 2007, pp. 207-218.

 

Ik koos voor dit korte, maar inhoudelijk zeer overtuigende artikel van Don Mitchell omdat dit op prangende wijze de twee luiken van ons onderzoeksthema, zijnde ‘neoliberal dreamworlds’ en ‘urban governnance’ verenigt.
Mitchell bekritiseert aan de hand van de casus van Kevin Hicks de nieuwe socio-spatiale invulling van publieke ruimten in het neoliberale systeem en de manier waarop dit als een sluipend gif ons democratisch bestel uitholt.
‘People like Hicks’ beschrijft het hallucinante verhaal van Kevin Hicks, een kersverse vader die luiers wilde brengen naar zijn pasgeboren dochter die samen met zijn vriendin in een sociaal huisvestingsproject ‘Virginia Whitcomb Court’ in het Amerikaanse Richmond woonde. Dit huisvestingsproject was eigendom van de Richmond Redevelopment and Housing Authority, een semi-publieke instelling, die als strenge landheer toekeek op wie wel of niet haar grondgebied betrad. Dit ging zover dat de RRHA ook de straten in en rond het huisvestingsproject onder haar voogdij kreeg, onder voorwaarde dat deze straten toegankelijk bleven voor publiek gebruik.
De privatisering van de publieke ruimte is een van de voornaamste tendensen binnen het neoliberale urbane beleid zoals dat vandaag de dag gevoerd wordt in het gros van de steden. Dit ‘beleid’ wordt gekarakteriseerd door ondernemerschap, ‘managerialisme’, efficiëntie en voortdurende overdracht van bevoegdheden van publieke naar private instellingen. Ook de Richmond Redevelopment and Housing Authority is een voorbeeld waarin een partnerschap van ontwikkelaars, vastgoedmakelaars en de overheid het sociale huisvestingsbeleid uitstippelen en uitvoeren. De casus van ‘The People versus Hicks’ is extreem, omdat hier niet alleen het sociaal huisvestingsterrein geprivatiseerd wordt, maar eveneens de straten rondom het terrein. Hiermee verschilt de Virginia Whitcomb Court van andere ‘gated communities’.[1]
Omdat deze privatisering van de urbane ruimte voor de RRHP nog nier ver genoeg ging, vaardigde zij eveneens een ‘trespass barment rule’ uit. Hiermee gaf de RRHA zichzelf de toestemming om alle mensen weg te sturen die geen zakelijke of sociaal verantwoorde reden hadden om zich op hun grondgebied te bevinden. Wanneer deze mensen na een eerste aanmaning opnieuw betrapt werden in de straten rond of op het sociaal huisvestingsterrein, werden zij gearresteerd en voor het leven gebannen van de straten en eigendommen van de RRHA. Er was geen beroep mogelijk tegen deze ‘excommunicatie’. De RRHA legitimeerde deze repressieve houding door de toenemende narcotisering van de straten rond de Virginia Whitcomb Court en het onveiligheidsgevoel van de bewoners dat hierdoor werd aangewakkerd.
Het zogenaamde onveiligheidsgevoel is een concept dat een bijna metafysische dimensie krijgt in de neoliberale logica. Het continu refereren naar dit fenomeen is exemplarisch voor de ‘politiek van de angst’ die men bedrijft in de neoliberale ruimten en de daaraan vastgekoppelde ‘securitization’ van deze ruimten. Van Swaaningen poneerde dat de neoliberale stad in toenemende mate mensen onder strafrechterlijke controle plaatst die niet officieel onder verdenking staan.[2] Het plaatsen van surveillance-camera’s en de populariteit van ‘closed circuit television’ vormen een abjecte illustratie van de sociale hygiëne in de nieuwe stedelijke ruimte die niet zelden leidt tot raciale en socio-economische segregatie. Een bepaalde groep mensen lijkt in deze ruimten niet zonder verantwoorde reden te mogen rondhangen. Ook Kevin Hicks had een gegronde reden nodig om simpelweg te ‘zijn’. De casus van Hicks illustreert hoe publieke ruimten, in dit geval een straat, steeds vaker worden geprivatiseerd om legaal gedrag van een bedenkelijke klasse te kunnen criminaliseren. Voor de auteur vormt deze tendens de apotheose van ons democratisch bestel en ik kan dit alleen maar beamen.
Kevin Hicks werd gearresteerd toen hij luiers voor zijn dochtertje naar zijn vriendin bracht en hierdoor voor de twee maal betrapt werd op het grondgebied van de RRHA. Dit was volgens de ‘trespass barment rule’ voldoende reden om hem voor het leven te bannen van de Virginia Whitcomb Court Housing Project en een significant aantal omliggende straten. Niet alleen werd het hem onmogelijk gemaakt om zijn vriendin en dochtertje te bezoeken, hij werd bovendien gedetineerd.
Het frappante aan deze zaak is niet alleen haar perverse inhoudelijke realiteit, maar ook de manier waarop ze juridisch werd uitgevochten. In de daaropvolgende rechtzaak voor de Virginia Court of Appeals probeerde Hicks zich immers te verdedigen door zich te beroepen op het eerste amendement van de Amerikaanse Grondwet. Dit amendement waarborgt het recht op vrije meningsuiting en politieke vergadering. De advocaten van Hicks redeneerden dat hij zijn eerste amendement niet kon uitoefenen als hij van de straten werd verbannen en stipuleerden dat ‘ the trespass barment from the RRHA chilled political speeched and assembly’ .
Het aanhalen van het eerste amendement is zeer gebruikelijk in Amerikaanse rechtszaken. In vele gevallen gaat het eerder om pragmatiek van de advocaten die hun cliënten willen behoeden van een gevangenisstraf en niet zozeer hun welgemeende bezorgdheid voor de teloorgang van de democratie ‘as we knew it’. Gemeend of gehuicheld, het aanhalen van de inperking van de politieke rechten van Hicks gaat in op de essentie van het probleem bij de privatisering van publieke ruimten waarbij politieke dissidentie a-priori in de kiem kan gesmoord worden. Wanneer de interne politieke ruimte al in grote mate gekaapt wordt door de neoliberale logica van ‘partnerships’ tussen economische actoren, de civiele maatschappij en de staat, wordt de strijd om de externe politieke ruimte een symbolische veldslag. De voornaamste politieke strijden, zoals de arbeidersstrijd, de vrouwenstrijd en de andersglobalistenstrijd werden in een eerste fase uitgevochten op de straten. Nu ook deze publieke ruimte in toenemende mate gecommodificeerd wordt, blijft er weinig speelruimte om het hegemonisch discours te contesteren.[3]
De RRHA verdedigde zich door te poneren dat mensen ‘hun’ publieke ruimte mochten gebruiken voor politieke doeleinden mits toestemming van de huizenprojectmanager.
Het feit dat niet de burgermeester of de politie, maar wel een huizenprojectmanager die niet democratisch verkozen en dus niet representatief of aansprakelijk is, moet geraadpleegd worden, is symptomatisch voor de ‘entrepreneurial neoliberal city’ die gedomineerd wordt door een persistente marktlogica.
Uiteindelijk sprak de Virginia Supreme Court Hicks vrij door te stellen dat de ‘trespass barment’ ongrondwettelijk was, maar de US Supreme Court weerlegde deze vrijspraak en koos de kant van de RRHA, want op het moment van de arrestatie, zo oordeelde de Supreme Court, beoefende Hicks zijn politieke rechten niet, maar bracht hij luiers naar zijn vriendin.
Dit artikel vormt voor mij de perfecte illustratie van de tendens tot anti-urbanisme die steden lijken te volgen in een neoliberaal systeem. Henri Lefebvre sprak in die context van ‘het recht op de stad’, een recht dat onder het mom van veiligheid, economische groei en transparantie steeds verder uitgehold wordt. Enkel de bemiddelde blanke middenklasse geniet in dit systeem het recht op de stad, de rest wordt in sterke mate gecriminaliseerd. Dit is niet enkel een fenomeen dat een paranoïde, post 9/11 Amerika teistert. Men denke maar aan de proliferatie van de ASBO’s (anti-social behaviour order) in het Verenigd Koninkrijk, een Mechelse skater die opgepakt wordt, en het Gentse stadscentrum dat vrij wordt gemaakt van bedelaars, krakers en junks.
Zonder onbesuisd en onbezonnen achter rode vaandels te willen marcheren, ga ik akkoord met het adagium van Mitchell: ‘Reclaim the streets’!


[1] BRENNER N., New State Spaces: Urban governance and the rescaling of statehood, Oxford, Oxford University Press, 2004, pp. 351.

[2] COLEMAN R., Images from a neoliberal city : state, surveillance and social control, Critical Criminology 12, 2003, 21–42.

[3] LEITNER H., PECK J., SHEPPARD E., Contesting neoliberalism: Urban frontiers, New York, The Guilford Press, 2007, pp. 340.