wetenschappelijk


BUNNELL T., MUZAINI H., SIDAWAY J.D., 2006. Global City Frontiers: Singapore’s Hinterland and the Contested Socio-political Geographies of Bintan, Indonesia, International Journal of Urban and Regional Research, 30 (1), pp.3-22. 

“In Bintan, aside from the resort establishments, visitors can watch cultural performances, shop for souvenir items, sample Singaporean, ‘international’ or Indonesian food at the restaurants (all priced in Singapore dollars), or learn about the island’s natural history (though virtually nothing of its social and political history is represented) at an interpretive Bintan Heritage Centre. For Singaporeans – who constitute around 70% of the island’s visitors – the transformation of the landscape also allows them to relate to the site as an extension of ‘home’, a place where modern city-dwellers can experience a little of the ‘rustic’ (something that has largely disappeared from ‘mainland’ Singapore). As such, the ‘relaxed’ atmosphere of BBIR[1] has become a great pull for visitors; they get to ‘explore’ a little, but return to the comforts of their resorts and air-conditioned rooms at the end of the day.”[2]

Bunnell, Muzaini en Sidaway hebben het in dit artikel over een luxe-enclave in Indonesië, namelijk Bintan. Het gaat hier niet over een grote stad zoals Dubai maar over een toeristisch ‘beach resort’ die werd ontworpen in het belang van de economie van de ‘Growth Triangle, namelijk Indonesïe-Maleisïe-Singapore. Maar men ziet dat Bintan, hoe langer hoe meer op het soort ‘evil paradises’ gaat lijken, die in het boek van Davis en Monk worden besproken. Niet zozeer door grote gebouwen die als het ware ‘uit de grond rijzen’, maar eerder door het functioneren als een enclave waar enkel rijke mensen toegelaten zijn.

De auteurs nemen vooral de huidige situatie van de dorpelingen en de bewoners van het eiland in acht. In dit artikel ziet men hoe een dergelijk ‘evil paradise’ tot stand komt en wat de opofferingen ervoor zijn. Het leunt aan aan het artikel van Mitchell die we in de les besproken hebben[3].

Singapore heeft steeds meer plaats nodig voor zijn ontwikkelende economie. Daarom maakt de stad afspraken met omliggende gebieden om de grenzen uit te breiden en zo een grotere bewegingsvrijheid aan de economie te geven. Met dat doelwit voor ogen, heeft de stad-staat Singapore een heel interessante plaats gevonden die gemakkelijk kon dienen als buitenverblijf zowel voor burgers als voor internationale toeristen. Dit eiland heet Bintan en werd deels ‘schoongeveegd’ en heropgericht in een resort met mooie hotels, kleine hutjes, golfterreinen,… en een prachtig strand. ‘Een paradijs waar men even kan uitrusten en genieten van de echte natuur’. Dit luxegebied bleek nochtans louche voor de auteurs die aan de hand van veldonderzoek navraag deden over de manier waarop men dit strand een nieuw doel had gegeven.

De getuigenissen van de vroegere bewoners van het strand toonden aan dat men zich hier duidelijk de gronden op een illegale manier toegeëigend had. Agentschappen die verantwoordelijk waren voor het leegmaken van het gebied, beloofden de dorpelingen 100rupiah (US 1 cent) per vierkante meter, maar zelfs dat werd niet vervuld. Sommige bewoners kregen 4000rupiah per meter en andere maar 75 of soms slechts 25rupiah. Deze agentschappen hadden ook de geen moeite gedaan om de bewoners echt te informeren over hun plannen. Ze hebben ze simpelweg buiten gezet.

De vroegere bewoners klagen ook over de visvangst, hun grootste voedselvoorziening. Men vindt de meeste vissen langs het strand waar ze vroeger woonden maar met het nieuwe vakantiedorp mogen ze daar maar zelden gaan vissen en op voorwaarde dat ze niemand storen. Daarbij krijgen ze ook geen werk in het resort omdat ze niet goed opgeleid zijn. Als ze er dan een baan krijgen, levert het bijna niets op omdat ze geen belangrijke rol krijgen. Heel die situatie heeft te maken met de corruptie in Indonesië. Lokale politici zijn corrupt en hebben geen schrik om het grondgebied van mensen af te nemen, vooral niet als dit een winstgevend resultaat geeft. De bewoners trekken erop uit om te manifesteren en als gevolg heeft men een afbakening rond het vakantiekamp gebouwd. De dorpelingen zijn niet belangrijk genoeg. Toerisme en het geld dat het met zich meebrengt is wat telt. Sommige bewoners die wel in het dorp zijn blijven wonen en nu deel uitmaken van het resort, worden als bedriegers gezien. Ze behoren niet meer tot hun vroegere omgeving en vinden ook geen steun bij de winstmakers en toeristen, die die bewoners liever zien vertrekken.

De agentschappen betalen de lokale bewoners om de toeristen te entertainen met ‘traditionele’ rituelen maar anderzijds respecteren ze de rites van die bewoners niet. Zo kunnen die dorpelingen bijvoorbeeld de begraafplaatsen van hun familie niet meer bezoeken met uitzondering van één enkel dag per jaar mogen waar ze dan wel toestemming voor nodig hebben.

Men geeft hier eigenlijk een voorbeeld van het rijk kapitalisme dat zich ergens vestigt en daarbij niet omkijkt naar de mensen die worden ‘verpletterd’ en gedoemd zijn te verhuizen. De ‘clash of civilizations’ die Huntington in zijn tekst[4] bespreekt wordt hier mooi gefigureerd. Met de drang en de zoektocht naar luxe, ‘het mooie’, het ‘paradijselijke’, enz. worden mensen opzij geduwd zonder pardon.

  


[1] Bintan Beach International Resort
[2] Artikel p. 11
[3] Namelijk met de vraag over eigendomsrechten en –bewijzen.
[4] Huntington S., 1996. The Clash of Civilizations, Foreign Affairs, 72 (3), 22-49.

Choon-Piew Pow : Securing the ‘Civilised’ Enclaves: Gated Communities and theMoral Geographies of Exclusion in (Post-)socialist Shanghai. 

De tekst die ik hier zal bespreken is er een over gated communities. Ik zie dit dan ook als voorbeelden van evil paradises: het idee van de open stad verliest meer en meer terrein tegenover de angst van rijke mensen die hun geluk, rijkdom en veiligheid willen bewaren tegenover de lagere klassen. Wie veel heeft, heeft natuurlijk ook veel te verliezen. Dit heeft dus ook te maken met de steeds groeiende kloof tussen arm en rijk. Gated communities leiden volgens mij tot steeds grotere polarisering tussen arm en rijk.

Choon-Piew Pow’s tekst is een interessante studie van gated communities in Shanghai, omdat hij focust op de morele bijklank van die gated communities. Hij stelt dat territoriale verdeling van Shanghai gebaseerd is op een moreel onderscheid tussen de ‘stedelijke’ en de ‘landelijke’, meerbepaald op de morele notie van ‘beschaafdheid’. Zo een morele hiërarchie zorgt ervoor dat klasse en sociale uitsluiting gedepolitiseerd wordt, en dat de verdediging van luxe en privileges anders geformuleerd wordt, namelijk binnen het kader van een beschaafde levensstijl en moraliteit.

De bewoners van gated communities zijn bang voor indringers van ‘inferieure kwaliteit’. Dit zijn de grote stromen goedkope arbeidskrachten die de stad binnendringen vanuit het platteland, op zoek naar werk. De middenklasse dankt zijn rijkdom onder andere aan de  werkwilligheid van deze ‘onbeschaafde boeren’, maar is er tegelijk bang van: ze bouwen hoge muren en beveiligde poorten met slagbomen om er zeker van te zijn dat enkel ‘beschaafde’ mensen hun elitaire paradijsjes kunnen betreden. Dit gaat gepaard met een rechtvaardigend discours van morele superioriteit en beschaafdheid, waardoor ze de uitsluiting van ‘lagere mensen’ kunnen verdedigen. In de eerste plaats doen ze dat omdat ze bang zijn: de onbeschaafde boer is verantwoordelijk voor de criminaliteit in de stad, en die moet dus buitengehouden worden. Hij is een bedreiging voor hun beschaafde levensstijl, die afgeleid wordt uit de luxe en privileges die de rijke klassen kunnen tentoonspreiden.

Gated communities worden dikwijls beschouwd als ‘stedelijke pathologie’(Davis 1990) als gevolg van de ‘versplinterde urbanisatie’ (Graham en Marvin 2001). Ook worden ze gezien als een symptoom van de toenemende privatisering van publieke ruimte, met op het eind de volledige vernietiging van onze samenleving zoals we die kennen. We gaan naar een volledig gescheiden leefwereld waar elites en rijken zich constant moeten beveiligen tegen de anderen die hun rijkdom en veiligheid bedreigen. Dat deze problematiek zo sterk tot uiting komt in een ‘communistisch’ land als China doet het ergste vermoeden. Waar zijn Marx’ idealen gebleven?

De gated communities zijn volledig in strijd met de basiselementen die modern stedelijk leven vormgeven, namelijk openheid en vrijheid van beweging. De hoge meterslange muren er rond doen me een beetje denken aan de Chinese muur: die werd ook gebouwd om de barbaren buiten te houden. Nu zijn er miljoenen mini-Chinese muren rond elke gated community over de hele wereld. Barbaren bedreigen ‘beschaafde’ rijke elites…

  Pow Choon-Piew (2007). Securing the ‘Civilised’ Enclaves: Gated Communities and theMoral Geographies of Exclusion in (Post-)socialist Shanghai, in Urban Studies, 44:8, 1539-1558 Davis Mike (1990). City of Quartz. Londen. Vintage Books. Graham S. & Marvin S. (2001) Splintering Urbanism: Network Infrastructures, Technological Mobilities and the Urban Condition. Londen. Routledge.

Martin Coy, 2006, Gated communities and urban fragmentation in Latin America: the Brazilian experience, GeoJournal 66: 121-132

Gated communities are becoming an increasingly popular concept in developing countries. Martin Coy’s article explores the nature of such constructions. He gives us an insight into which groups of people are both involved in and affected by such projects, as well as the consequences for further urban planning and development in Latin America. The article is based on case studies from Brasil.

Barrios cerrados (Argentina) – or condomínios fechados, as they are called in Brasil – have known a rapid expansion in many Latin American cities the past 30 years, and exist in various forms and sizes. Coy sees such developments as an essentially natural part of widespread changes in the region resulting in increasing social differentiation and urban fragmentation. Previous studies give vast numbers of gated communities in the Latin American megacities; some 450 cropped up in Buenos Aires during the 1990s alone. Brasil hosts some of the largest gated housing areas in the region; Aphaville in São Paulo has some 40,000 inhabitants.

With the introduction of neo-liberal political views, especially during the 1990s, there followed promotion of deregulation and privatization. The state reduced its direct influence on urban planning and development, and space was increasingly left open for the private capital interests of wealthy private investors and real estate agencies. Paired with this was the increased exposure to different cultures and economic classes which came with globalisation, resulting in a growing market that wished to move away from their traditional lifestyles and live the life of the global elite.

The consequences of all this are numerous. As gated communities are more often than not occupied by the wealthiest members of society, their expansion has directly led to an increase in socio-economic disparity in the cities. They form ‘islands of wealth’ satisfying the privacy and exclusion now increasingly demanded by their inhabitants. They effectively broaden the gap between private and public urban space.

According to Coy, the underlying causes for the success of such communities amongst the wealthy are threefold: status, lifestyle and security. This class of ‘dominant’ people tend to frequent a closed network of business parks, entertainment and shopping centres, and renewed areas. The ‘counter movement’ of the lower classes brought on by increasing marginalization, in turn, leads to an agglomeration of informal activities and squatter settlements. In São Paulo, this has led to such a spatial unbalance that the local authorities can do little more to encourage regulation.

One direct consequence of disparity and deterioration of living conditions is the increase in violence in these Latin American cities, which in turn drives people to want to live in gated communities, out of fear for crime. In São Paulo the homicide rate is an estimated 60 individuals per year per 100 000 inhabitants, and is highest amongst young men living in marginal areas. In turn kidnapping, assault and theft are known to be on the rise in the wealthier parts of the city. Vulnerability to such violence, too, is becoming increasingly dependant on a family’s income, as security is becoming more privatized.

There is, however, some hope for the further development of cities such as Sao Paulo. Coy puts forward 3 scenarios of urban development in Latin America. The first is a fragmented city, as is the case today in most megacities; the separation of the formal and informal sectors is widened, and the segregation of the wealthier residents increases. Paired with this is the increase in social tensions and the potential for conflict and violence. The State has only a much reduced power.

The second scenario is one of a correcting city, as has started in some cities over the last few years. This movement usually starts due to a reduction in urban expansion, so that the authorities become more aware of the urban problems and actively search for solutions locally. Actions are mostly aimed at a bettered integration of the informal sector into the city through regulation of informal housing. They do, however, also tackle the regulation of gated communities, as well as urban renewal and rehabilitation of public spaces.

In Sao Paulo, increased problems with crime within larger gated communities outside the centre, as well as the difficulties related to gated housing in suburban areas (traffic, long distances to workplaces), have led to the construction and popularity of smaller communities “condominios horizontais” within the inner-city. The city, with some 18 million inhabitants, has experienced a decrease in population growth in general, and losses in inner-city areas, while peripheral regions have continued to grow. This de-industrialisation has brought with it an increased importance of service industries. Whilst growth in the city has been extending to the south-west in peripheral housing areas (“jardins”) and business parks since the 1970s, the trend today extends to a rehabilitation of the inner city. In this way, the situation currently in Sao Paulo may be seen as a correcting city, and even as a ‘Brasilian success story’.

A third scenario, though not as yet in practice in any cities, is the re-integrating city. This is seen as a possible next positive step in urban development, and is based on an increase in solidarity and respect in the future. It focuses on decreasing social disparities by reducing the barriers between the formal and informal sectors in inner-city areas as well as between the city itself and its periphery. The success of such a movement is based on the realisation of good urban governance, however, and the existence of a more democratic city. Insofar as this will be possible in the coming years remains to be seen.

Het wetenschappelijke artikel dat ik hier wens te bespreken is er een van Dennis Rodgers, getiteld “Nueva Managua: The Disembedded City” dat verscheen in het boek “Evil Paradises: dreamworlds of neoliberalism” waaraan deze blog zijn naam te danken heeft en dat geëditeerd werd door Mike Davis en Daniel Bertrand Monk. Eerst zal ik kort de inhoud van het artikel zelf schetsen waarna Rodgers’ bevindingen te plaatsen binnen een theoretisch kader van globalisering onder de noemers ‘flow and closure’. Hierna volgt een persoonlijke beschouwing waarin de case study van Nueva Managua geplaatst wordt naast die van New Kingston.

 

The Palimpsest City

 

Managua is de belangrijkste stad van het Midden-Amerikaanse Nicaragua, in 1972 werd het grotendeels verwoest door een aardbeving. De Somoza-dictatuur heerste toen over het land en er werd weinig werk gemaakt van enige heropbouw, gevolg: de voordien reeds verarmde stad evolueerde moeizaam van een grote puinhoop in een onoverzichtelijke chaos van zelfredzaamheid, manifeste onveiligheid en armoede. Het duurde tot de jaren negentig, na de verandering van regime, tot er eindelijk sprake was van grootschalige stedenbouwkundige investeringen onder impuls van de uit Miami terugkerende Nicaraguaanse bovenklasse. Het door de aardbeving afgeschraapte perkament werd opnieuw beschreven met een ander verhaal; het resultaat van deze investeringen wordt door Rodgers geschetst in een beeld van de stad als een zee van sloppenwijken met daarin enkele goed afgesloten luxezones: de luchthaven, de betere woonbuurten, een uptown stadscentrum van dure bars, restaurants, clubs en exclusieve supermarkten. Deze zones zijn met elkaar verbonden door grote wegen zonder stoplichten of oversteekplaatsen die de gegoede burgers van de internationale elite erg snel doorheen de gevaarlijke stadszee van de ene luxezone naar de andere loodsen. Verder werd er geïnvesteerd in enkele prestigieuze monumenten die de stad een internationaal aantrekkelijke allure zouden verschaffen; het oude verhaal van armoede en onderontwikkeling dat Managua voordien uitdroeg werd zodoende ongemoeid gelaten en Managua werd als een palimpsest overschreven met een mondain elitair verhaal. De rijken leven samen met de armen in dezelfde stad, maar in volledig afscheiding van elkaar.

 

Flow and Closure

 

Eerder dan het verhaal van Managua te bekijken in het perspectief van de gated communities die elders op deze blog reeds aangehaald werden, wil ik het hier plaatsen in een dubbelproblematiek die aan mij bekend gemaakt werd door Prof. K. Arnaut en die zich in het hart van de globalisering bevindt: de twee elkaar versterkende maar tegengestelde bewegingen van homogenisering en differentiëring. Daar waar sinds de val van de dictatuur Managua plots internationaal interessant werd en zich openstelde om deel uit te maken van de zich globaliserende markt waardoor er sprake was van een verkleining van afstanden tussen Nicaragua en het buitenland, zien we ook een tegengestelde evolutie van afsluiting en vernauwing. Managua positioneerde zich in een homogeniserend globaal plaatje maar lokaal was er nog nooit zulk een duidelijke differentiëring vastgelegd tussen de klassen van bewoners onderling. Deze tweeledige tendens wordt omschreven met de dubbele noemer flow and closure.

 

“The irony of these times is that as the actual places and localities become ever more blurred and indeterminate, ideas of culturally and ethnically distinct places become perhaps even more salient.” (Gupta & Ferguson 1997: 39)

 

Beschrijving van de fenomenen van de globalisering in deze termen is schatplichtig aan de analyse van het wereldsysteem door socioloog David Harvey in The Condition of Postmodernity (1989) die toen reeds, zij het zonder het woord globalisering te gebruiken, een beschrijving gaf van de “nieuwe conditie” van de wereld, gekarakteriseerd door een steeds flexibeler wordend kapitalisme. Dit globale kapitalisme wordt steeds flexibeler en mobieler zowel in het plaatsen van investeringen als in het aantrekken van werkkrachten. Dit leidt tot een ‘time-space’ compression, een gecompresseerde wereld waarin afstanden van steeds minder tel zijn. Hoewel de wereldruimte relatief steeds kleiner wordt, blijft ‘plaats’ en vooral het verschil tussen plaatsen en de selectieve toegankelijkheid daartoe een esstentiële dimensie vormen van de postmoderne wereld. De spatiale reorganisatie van de publieke ruimte genereert verschillen: “‘Difference’ and ‘otherness’ is produced in space through the simple logic of uneven capital investment and a proliferating geographical division of labour” (Harvey 1993: 6). Vooral de oneven investeringen zijn in het geval van Managua van toepassing.

 

Tegelijkertijd is de flow van globalisering voorwaarde van de closure die ze net lijkt tegen te spreken: zonder de internationale elite die zich steeds mobieler gedraagt (flow), zou er geen instroom van geld zijn om de infrastructurele investeringen mogelijk te maken noodzakelijk voor het materieel vastleggen van de closure. Houden hierbij ook de ‘politics of place’ van de betrokken actoren in het oog:

 

“The politics of place, of land and turf, of local identity and nation, of regions and cities has been there all along and been of great importance within the uneven geographical development of capitalsim.” (Harvey 1993: 27)

 

Precies, uneven geographical development of capitalism. Niet alleen internationaal gezien, waarin het ene land of continent zich sneller gaat ontwikkelen dan het andere, maar ook op een veel kleiner schaalniveau. Harvey haalt als schaalniveaus de natie, regio en de stad aan, in het hier besproken artikel van Rodgers wordt deze logica nog verder doorgetrokken – en volgens mij met succes – tot op het niveau van het stadsgedeelte, waarin voor het ene deel van de bewoners bepaalde geografische delen sneller en onredelijk veel verder ontwikkeld worden dan de ruimte die toebehoord aan een andere groep bewoners van dezelfde stedelijke agglomeratie.

 

Deze vaststelling lijdt ons ertoe om het gegeven ‘plaats’ te herbekijken: de structurering van de ruimte zoals deze zich nu in bijvoorbeeld Managua voordoet kan onmogelijk als ‘natuurlijk’ beschouwd worden. De stad lag in puin en is na een periode van spontane evolutie die gekenmerkt werd door een steeds verder verzakken in chaos, in een duidelijk gestuurde stroomversnelling terechtgekomen wat betreft stedelijke ontwikkeling. De planning van deze ontwikkeling en de aspecten die hierin duidelijk meer aandacht kregen dan andere verraadt veel over het systeem en de actoren die deze ruimte maakten tot wat ze is. De ruimtelijke ordening en planning in deze kan niet als een natuurlijk gegeven gezien worden, maar eerder als een gecontesteerde tijdelijke resultante van een neo-liberaal en formeel-democratisch systeem en haar economisch bevoorrechte actoren; de elitairen die bij machte zijn om het eigenbelang te laten primeren op dat van de demografisch meer significante maar politiek ondervertegenwoordigde actor van de armere stadsbewoners. Dit impliceert veel over de rekenschap die deze actoren tegenover elkaar moeten afleggen en bij doortrekking ook over het werkelijke democratische gehalte van het systeem waarin ze zich bevinden.

 

Een ander aspect van de ‘politics of space’ dat we in deze context kunnen aanhalen is dat van de ‘place making’: het maken en hermaken van territoria, inclusief haar interne verdeling (Gupta & Ferguson 1997: 41). Hierin ziet men een opdracht weggelegd voor de antropologie in het beschrijven van “processes of production of difference in a world of culturally, socially and economically interconnected and interdependent spaces” (ibid.: 43). Stedenbouwkunde kan dus zoals het in dit geval aangewend wordt, beschouwd worden als de actieve productie van verschillen tussen mensen of eerder de bestendiging van ongelijkheden tussen groepen.

 

Nueva Managua versus New Kingston

 

Uit eigen amateuristisch onderzoek – dit is een blog en geen wetenschappelijk tijdschrift – durf ik hier de parallel trekken tussen het Nueva Managua van Rodgers en de hoofdstad van Jamaica en haar bevoorrechte gedeelte New Kingston zoals ik dat zelf meemaakte. Hoewel minder uitgesproken, zijn hier duidelijk dezelfde dynamieken van closure en oneven ontwikkeling bemerkbaar. Het zou hier dus kunnen gaan om een algemene stedenbouwkundige trend in de grote steden van de zich ontwikkelende landen in opmars.

 

Kingston heeft nooit een ingrijpende verwoesting ondergaan zoals Managua in 1972, hoewel ook een natuurramp mede aan de wieg van haar ontwikkeling als grootstad stond: in 1692 werd het nabijgelegen Port Royal in een grote aardbeving zo goed als volledig verwoest; deze verwoesting gaf aanleiding tot het uitbouwen van Kingston als de nieuwe belangrijkste haven op het eiland en uiteindelijk haar uitroeping tot hoofdstad nadat ze haar voorganger Spanish Town in grootte oversteeg. Vandaag woont meer dan de helft van de Jamaicaanse bevolking in de hoofdstad, voor het grootste deel in shanty towns, onderling rivaliserende gettos als Tivoli Gardens (beter bekend als Concrete Jungle) en Rema (aka Trench Town).

Net als bij Managua is het nabijgelegen Miami van erg groot belang voor de internationalisering van de elite en de influx van financiële middelen en luxegoederen. De enige zichtbare grote stedenbouwkundige investeringen die gedaan worden, bevinden zich in het erg nette gedeelte van de stad dat gekend staat als New Kingston. New Kingston is in de eerste plaats het internationale commerciële centrum van Jamaica, maar ook het culturele en sociale centrum van de bovenklasse die veelal gehuisvest is op de flanken van de Beverly Hills, afgescheiden van en met uitzicht over de getto’s en New Kingston zelf. Als meest in het oog springende illustratie wil ik hier Emancipation Park aanhalen. Dit park, vernoemd naar de emancipatie van de Afrikaanse slaven waarvan 99% van de bevolking directe afstammelingen zijn, bevindt zich middenin het internationale commerciële centrum. Het is een zeer modern aangelegd en goed onderhouden park, met een dure hoge omheining en strikte security (closure). De veramerikanisering is hier opvallend: volledig vreemd aan de cultuur op de rest van het eiland, wordt er in Emancipation Park dagelijks en masse aan power walking gedaan, een sportieve hype die samen met de veelvuldige shopping en business trips mee kwam overwaaien uit New York (flow).

 

Aan de ingang van Emancipation Park dient een groot standbeeld als eerbetoon aan de fierheid van de bevrijdde slaven. De naam van het park krijgt een des te wrangere ironische bijsmaak wanneer men bedenkt dat het idee van bevrijding wel aangegrepen werd voor de kostelijke profilering van het cosmopolitische gedeelte van de stad, maar er tegelijkertijd geen investering mogelijk is voor echte emancipatie van de gettowijken waar de blijvende effecten van armoede ten gevolge van de slavernij nog steeds het hardst voelbaar zijn.

 

 

 

Dieter Roefs

 

 

Arnaut, Karel 2004 Performing displacements and rephrasing attachments: ethnographic explorations of space, mobility in art, ritual, media and politics. Ph D thesis. Ghent University

 

Ceuppens, Bambi & Peter Geschiere 2005 ‘Autochtony: local or global? New modes in the struggle over citizenship and belonging in Africa and Europe. ‘ Annual Review of Anthropology, 34, pp. 385-407

 

Geschiere, Peter & F.B. Nyamnjoh 2000 ‘Capitalism and autochtony: the seesaw of mobility and belonging’, Public Culture, 12/2, pp. 423-52

 

Gupta, Akhil & James Ferguson 1997 ‘Beyond Culture: space, identity and the politics of difference’ in: Culture, power, place: explorations in cultural anthropology, A. Gupta & J. Ferguson (eds.), pp.33-51. Durham: Duke University Press

 

Harvey, David 1989 The Condition of Postmodernity, Blackwell Publishers, UK

 

Harvey, David 1993 ‘From space to place and back again: reflections on the condition of postmodernity’, in: Futures, new perspectives of cultural analysis, John Bird, Bary Curtis, et al. (eds.), pp. 3-29. Routledge Publishing, New York, USA

 

Meyer Birgit & Geschiere Peter 1999 Globalization and Identity: Dialectics of Flow and Closure, Blackwell Publishers, UK

Perrin, M. (2007). Gated Community as a postmodern utopia. In het kader van het congres ‘Private Urban Governance and Gated Communities’ (5-8 juni 2007, Parijs). [15/11/2007, www.staff.uni-mainz.de/glasze/Abstracts_papers_paris_2007/Perrin.pdf ]

 

 

Perrin onderzoekt de overeenkomsten tussen het moderne utopia en de hedendaagse gated communities. Hij ontdekt dat het utopia en de gated community eenzelfde kenmerken hebben, hoewel ze niet altijd evensterk geprofileerd zijn in beide. Ten eerste zijn zowel utopia als gated community afgesloten van de buitenwereld. De afsluiting van het utopia garandeert de eenheid en de (utopische) manier van leven. Dit kenmerkt de gated community ook (hoewel ze in mindere mate afgesloten is). Een tweede gemeenschappelijk kenmerk is de homogeniteit van de bewoners en de bewoonde ruimte. In utopia lijkt iedereen op elkaar, net zoals alle voorwerpen op elkaar lijken. In een gated community kunnen de ‘huisregels’ een (sociaal of raciaal) homogene bevolking garanderen. Daarbovenop schrijven zij vaak voor hoe de huizen, tuinen, etc er moeten uitzien. Een derde kenmerk zijn dan ook de strikte regels. In het utopia zijn die regels het gevolg van een grote sociale controle. In de gated communities zijn de hiervoor genoemde huisregels vaak enorm strikt aangaande bezoek en andere sociale activiteiten. Ten vierde wordt in het utopia harmonie gezien als een gevolg van de geometrische architectuur. Volgens Perrin kan de zoektocht naar harmonie de beweegredene zijn van het bewonen van een gated community. Het vijfde aspect is de tijdloosheid die zowel in utopia als gesloten gemeenschappen heerst. Tijdloosheid slaagt zowel op tijd, de ruimtelijke ordening als op de homogeniteit van de bewoners. Niets verandert en verandering wordt ook niet aanvaard. Voornamelijk dit laatste wordt niet geapprecieerd in gesloten gemeenschappen. Een zesde en laatste kenmerk is het feit dat gated communities en het utopia de antithesis van de werkelijke wereld zijn. Volgens Perrin is dit kenmerk zelfs de essentie van het utopia. De echte wereld is chaotisch, veranderlijk en heterogeen, terwijl het utopia tijdloos, ordelijk en homogeen is. Ditzelfde idee speelt ook mee in de gesloten gemeenschappen.

Het utopia en de gated communities worden dus door dezelfde eigenschappen gekenmerkt. Het utopia is echter niet enkel een verzameling kenmerken, het is ook een manier van denken. Volgens Roger Mucchielli (Le mythe de la cité idéale) zoekt de utopiër macht en vrijheid. Meestal gaat het om mensen die zich machteloos voelen in de bestaande wereld. Daardoor zoeken ze plekken buiten de samenleving om te ageren. In utopia is alles onder controle: er bestaan geen risico’s of afwijkingen omdat men volledige macht heeft over de omgeving. Desgevolgend zouden de bewoners van gesloten gemeenschappen ook op zoek zijn naar controle. Dit is waar het schoentje knelt. Volgens Karl Mannheim (Ideology and Utopia) en Paul Riceour (Lectures on Ideology and Utopia) wil het utopia de legitimiteit en ideologie van de bestaande wereld in vraag stellen. Utopia is “the way of thinking of powerless people”. Het probleem hiermee is dat de bewoners van gated communities veelal begoede mensen zijn, de elite. Men zou denken dat de elite controle heeft over de gemeenschap, zich dus niet machteloos voelt en daardoor geen nood heeft om zich af te zonderen in controleerbare ruimten zoals de gated communities. Hoe kunnen, met andere woorden, de gesloten gemeenschappen een “resistance to ideology” zijn?

Hier introduceert Perrin het concept van spatiële omkering. Hij argumenteert dat er een sociale en (hierop volgend) spatiële omkering heeft plaatsgevonden als gevolg van de democratisering van onze leefwereld. Perrin onderscheidt drie fases. In de eerste fase domineren de elites de sociale leefwereld en de publieke sfeer. Elites en non-elites leven dicht bij elkaar (dit is vaak het gevolg van economische inter-afhankelijkheid). In een tweede fase vrezen de elites de machtstoename van andere sociale groepen (maw, ze vrezen het verlies van hun eigen macht). In deze fase gebruiken de elites de wetten en officiële instellingen om de niet-elites en ongewenste groeperingen buiten te houden. Met andere woorden, de elite blijft in het centrum wonen terwijl ze de niet-elite verbannen naar de periferie. Tussen deze en de derde fase speelt zich een sociale en spatiële omkering plaats. De sociale omkering is het gevolg van de machtstoename van de niet-elites (bvb. civil society) en het machtsverlies van de elites (maw: democratisering). In de derde fase zijn de elites minder machtig dan voorheen. Als een gevolg hiervan vrezen ze de desintegratie van de samenleving. De elites zijn nu hervallen tot het gebruik van de private sfeer (de woning, bij uitbreiding de buurt) om ongewenste groeperingen buiten te houden. Daardoor beginnen ze zich te groeperen in gesloten gemeenschappen, exclusieve steden (Monacco, Abu Dabi,…), etc. De elite verhuist dus naar de periferie, de niet-elite naar het centrum.

 

Perrin’s artikel is op verschillende manieren interessant. Ten eerste gaat hij op een systematische wijze de gelijkenissen en verschillen tussen de moderne utopias en de postmoderne gesloten gemeenschappen na. Ten tweede brengt hij een onverwachte tegenstrijdigheid aan. Zijn argumentatie dat het moderne idee van utopia ideologisch niet overeenkomt met het huidige concept vond ik verrassend. Ten derde levert het een mogelijk inzicht in de beweeg- en ontstaansredenen van gated communities en exclusieve projecten als The Palm Island of The World in Dubai. Misschien speelt een veiligheidsfactor mee in de aantrekkingskracht van zulke omgevingen? Mogelijk ligt een drang naar controle en een gevoel van machteloosheid aan de basis. Er is misschien meer aan de hand dan een verlangen om ‘onder gelijken te zijn’ of een liefde voor exclusieve resorts?

In Abu Dabi bestaan er bijvoorbeeld drie soorten gated communities die allen onder de hoedanigheid van de overheid bestaan. Een eerste soort is ontworpen voor de buitenlandse arbeiders. Een tweede soort voor de lokale bevolking. Een derde is gemaakt voor de ex-pats. De bewoners van elke gated community hebben geen toegang tot de andere gemeenschappen. Wat is de beweegredene van de overheid voor deze sociale en spatiële organisatie van de verschillende groepen? Ligt angst voor een wederzijdse beïnvloeding (en zo dus een mogelijke in vraag stelling van het huidige systeem) aan de basis van de strict afgescheiden leefwerelden of net niet? Waarom wil een overheid groepen ruimtelijk en sociaal van elkaar scheiden?

De gated communities van Abu Dabi zijn duidelijk afgelijnd: ze zijn omgeven door een muur en ze hebben een poort door dewelke het contact met de buitenwereld gecontroleerd wordt. Ik zou argumenteren dat plekken als Dubai of Monacco ook gated communities zijn. Ze zijn misschien niet omgeven door muren, maar ze sluiten wel hele bevolkingsgroepen uit ten gunste van de gegoeden. Exclusiviteit is, met andere woorden, ook een vorm van uitsluiting. Enkel de superrijken kunnen zich een eiland in The World veroorloven en enkel de rijken kunnen zich de levensstijl veroorloven die in Monacco courant is.

Een laatste puntje gaat over de laatste fase van Perrin’s hypothese. Volgens hem verhuist de elite naar de periferie, terwijl de niet-elite haar plaats in het centrum opneemt. Dit is echter niet helemaal correct (meer). In steden als New York, Londen en Parijs zijn de duurste buurten nog steeds (of terug) in het centrum gelegen. Economische elites leven er dus niet in de periferie, maar in het centrum. De vraag is dan of er een vierde fase aangebroken is (maar wat is er de oorzaak van?) of of het om uitzonderingen gaat (en wat betekenen ze dan voor Perrin’s theorie?).

Referentie artikel:

MITCHELL D., People like Hicks, in: BERTRAND MONK D., DAVIS M., Evil Paradises: Neoliberal dreamworlds, New York, The New Press, 2007, pp. 207-218.

 

Ik koos voor dit korte, maar inhoudelijk zeer overtuigende artikel van Don Mitchell omdat dit op prangende wijze de twee luiken van ons onderzoeksthema, zijnde ‘neoliberal dreamworlds’ en ‘urban governnance’ verenigt.
Mitchell bekritiseert aan de hand van de casus van Kevin Hicks de nieuwe socio-spatiale invulling van publieke ruimten in het neoliberale systeem en de manier waarop dit als een sluipend gif ons democratisch bestel uitholt.
‘People like Hicks’ beschrijft het hallucinante verhaal van Kevin Hicks, een kersverse vader die luiers wilde brengen naar zijn pasgeboren dochter die samen met zijn vriendin in een sociaal huisvestingsproject ‘Virginia Whitcomb Court’ in het Amerikaanse Richmond woonde. Dit huisvestingsproject was eigendom van de Richmond Redevelopment and Housing Authority, een semi-publieke instelling, die als strenge landheer toekeek op wie wel of niet haar grondgebied betrad. Dit ging zover dat de RRHA ook de straten in en rond het huisvestingsproject onder haar voogdij kreeg, onder voorwaarde dat deze straten toegankelijk bleven voor publiek gebruik.
De privatisering van de publieke ruimte is een van de voornaamste tendensen binnen het neoliberale urbane beleid zoals dat vandaag de dag gevoerd wordt in het gros van de steden. Dit ‘beleid’ wordt gekarakteriseerd door ondernemerschap, ‘managerialisme’, efficiëntie en voortdurende overdracht van bevoegdheden van publieke naar private instellingen. Ook de Richmond Redevelopment and Housing Authority is een voorbeeld waarin een partnerschap van ontwikkelaars, vastgoedmakelaars en de overheid het sociale huisvestingsbeleid uitstippelen en uitvoeren. De casus van ‘The People versus Hicks’ is extreem, omdat hier niet alleen het sociaal huisvestingsterrein geprivatiseerd wordt, maar eveneens de straten rondom het terrein. Hiermee verschilt de Virginia Whitcomb Court van andere ‘gated communities’.[1]
Omdat deze privatisering van de urbane ruimte voor de RRHP nog nier ver genoeg ging, vaardigde zij eveneens een ‘trespass barment rule’ uit. Hiermee gaf de RRHA zichzelf de toestemming om alle mensen weg te sturen die geen zakelijke of sociaal verantwoorde reden hadden om zich op hun grondgebied te bevinden. Wanneer deze mensen na een eerste aanmaning opnieuw betrapt werden in de straten rond of op het sociaal huisvestingsterrein, werden zij gearresteerd en voor het leven gebannen van de straten en eigendommen van de RRHA. Er was geen beroep mogelijk tegen deze ‘excommunicatie’. De RRHA legitimeerde deze repressieve houding door de toenemende narcotisering van de straten rond de Virginia Whitcomb Court en het onveiligheidsgevoel van de bewoners dat hierdoor werd aangewakkerd.
Het zogenaamde onveiligheidsgevoel is een concept dat een bijna metafysische dimensie krijgt in de neoliberale logica. Het continu refereren naar dit fenomeen is exemplarisch voor de ‘politiek van de angst’ die men bedrijft in de neoliberale ruimten en de daaraan vastgekoppelde ‘securitization’ van deze ruimten. Van Swaaningen poneerde dat de neoliberale stad in toenemende mate mensen onder strafrechterlijke controle plaatst die niet officieel onder verdenking staan.[2] Het plaatsen van surveillance-camera’s en de populariteit van ‘closed circuit television’ vormen een abjecte illustratie van de sociale hygiëne in de nieuwe stedelijke ruimte die niet zelden leidt tot raciale en socio-economische segregatie. Een bepaalde groep mensen lijkt in deze ruimten niet zonder verantwoorde reden te mogen rondhangen. Ook Kevin Hicks had een gegronde reden nodig om simpelweg te ‘zijn’. De casus van Hicks illustreert hoe publieke ruimten, in dit geval een straat, steeds vaker worden geprivatiseerd om legaal gedrag van een bedenkelijke klasse te kunnen criminaliseren. Voor de auteur vormt deze tendens de apotheose van ons democratisch bestel en ik kan dit alleen maar beamen.
Kevin Hicks werd gearresteerd toen hij luiers voor zijn dochtertje naar zijn vriendin bracht en hierdoor voor de twee maal betrapt werd op het grondgebied van de RRHA. Dit was volgens de ‘trespass barment rule’ voldoende reden om hem voor het leven te bannen van de Virginia Whitcomb Court Housing Project en een significant aantal omliggende straten. Niet alleen werd het hem onmogelijk gemaakt om zijn vriendin en dochtertje te bezoeken, hij werd bovendien gedetineerd.
Het frappante aan deze zaak is niet alleen haar perverse inhoudelijke realiteit, maar ook de manier waarop ze juridisch werd uitgevochten. In de daaropvolgende rechtzaak voor de Virginia Court of Appeals probeerde Hicks zich immers te verdedigen door zich te beroepen op het eerste amendement van de Amerikaanse Grondwet. Dit amendement waarborgt het recht op vrije meningsuiting en politieke vergadering. De advocaten van Hicks redeneerden dat hij zijn eerste amendement niet kon uitoefenen als hij van de straten werd verbannen en stipuleerden dat ‘ the trespass barment from the RRHA chilled political speeched and assembly’ .
Het aanhalen van het eerste amendement is zeer gebruikelijk in Amerikaanse rechtszaken. In vele gevallen gaat het eerder om pragmatiek van de advocaten die hun cliënten willen behoeden van een gevangenisstraf en niet zozeer hun welgemeende bezorgdheid voor de teloorgang van de democratie ‘as we knew it’. Gemeend of gehuicheld, het aanhalen van de inperking van de politieke rechten van Hicks gaat in op de essentie van het probleem bij de privatisering van publieke ruimten waarbij politieke dissidentie a-priori in de kiem kan gesmoord worden. Wanneer de interne politieke ruimte al in grote mate gekaapt wordt door de neoliberale logica van ‘partnerships’ tussen economische actoren, de civiele maatschappij en de staat, wordt de strijd om de externe politieke ruimte een symbolische veldslag. De voornaamste politieke strijden, zoals de arbeidersstrijd, de vrouwenstrijd en de andersglobalistenstrijd werden in een eerste fase uitgevochten op de straten. Nu ook deze publieke ruimte in toenemende mate gecommodificeerd wordt, blijft er weinig speelruimte om het hegemonisch discours te contesteren.[3]
De RRHA verdedigde zich door te poneren dat mensen ‘hun’ publieke ruimte mochten gebruiken voor politieke doeleinden mits toestemming van de huizenprojectmanager.
Het feit dat niet de burgermeester of de politie, maar wel een huizenprojectmanager die niet democratisch verkozen en dus niet representatief of aansprakelijk is, moet geraadpleegd worden, is symptomatisch voor de ‘entrepreneurial neoliberal city’ die gedomineerd wordt door een persistente marktlogica.
Uiteindelijk sprak de Virginia Supreme Court Hicks vrij door te stellen dat de ‘trespass barment’ ongrondwettelijk was, maar de US Supreme Court weerlegde deze vrijspraak en koos de kant van de RRHA, want op het moment van de arrestatie, zo oordeelde de Supreme Court, beoefende Hicks zijn politieke rechten niet, maar bracht hij luiers naar zijn vriendin.
Dit artikel vormt voor mij de perfecte illustratie van de tendens tot anti-urbanisme die steden lijken te volgen in een neoliberaal systeem. Henri Lefebvre sprak in die context van ‘het recht op de stad’, een recht dat onder het mom van veiligheid, economische groei en transparantie steeds verder uitgehold wordt. Enkel de bemiddelde blanke middenklasse geniet in dit systeem het recht op de stad, de rest wordt in sterke mate gecriminaliseerd. Dit is niet enkel een fenomeen dat een paranoïde, post 9/11 Amerika teistert. Men denke maar aan de proliferatie van de ASBO’s (anti-social behaviour order) in het Verenigd Koninkrijk, een Mechelse skater die opgepakt wordt, en het Gentse stadscentrum dat vrij wordt gemaakt van bedelaars, krakers en junks.
Zonder onbesuisd en onbezonnen achter rode vaandels te willen marcheren, ga ik akkoord met het adagium van Mitchell: ‘Reclaim the streets’!


[1] BRENNER N., New State Spaces: Urban governance and the rescaling of statehood, Oxford, Oxford University Press, 2004, pp. 351.

[2] COLEMAN R., Images from a neoliberal city : state, surveillance and social control, Critical Criminology 12, 2003, 21–42.

[3] LEITNER H., PECK J., SHEPPARD E., Contesting neoliberalism: Urban frontiers, New York, The Guilford Press, 2007, pp. 340.