populair


Dominique Frétard, L’ivresse de l’ultraluxe, Le Monde 2, 14/12/2007

http://www.lemonde.fr/web/article/0,1-0@2-3224,36-989053@51-989772,0.html 

Laten we eens een kijkje nemen bij de bewoners van die ‘urban utopias’. Hoe spenderen ze hun tijd in die grote gebouwen, hoe gaan ze om met de pakken geld die ze bezitten?

Dominique Frétard volgt enkele mensen om hun favoriete plekjes te ontdekken in Parijs. Na haar ontmoeting stelt ze vast dat we hier niet meer kunnen spreken over luxe maar over de ultraluxe. “Les nouveaux riches” zijn niet op zoek naar luxueuze producten die gewoon veel geld kosten: zoals bijvoorbeeld een dure handtas gedecoreerd met een “eenvoudig” diamantje van 3,5 karaat. Het draait bij hen allemaal om exclusiviteit. Men wil niet gewoon naar een chique hotel, men wil naar het meest exclusieve en uitzonderlijke hotel. Die rijke mensen vliegen van het ene land naar het andere om exclusiviteit op te zoeken. Het lijken grote kinderen te zijn die hun dorst naar erg dure en bijzondere speeltjes proberen te lessen. Ze huren zelfs een IPS (International Personal Shopper) in om de spullen te vinden waar ze naar verlangen en daar gaan ze heel ver in. Het gaat hier niet meer om een mooie ketting of een mooie auto maar eerder om boten, helikopters of zelfs duikboten die men handig kan aanhechten aan een yacht.

De journaliste wil zich hier niet toespitsen op de reden van hun rijkdom maar enkel op het feit dat er steeds meer ultrarijken zijn. Bovendien wordt hun geld niet terug verdeeld met de rest van de wereld, maar blijft het onder hen circuleren waardoor ze enkel rijker en rijker worden. Die nieuwe markt kan gevaarlijke gevolgen hebben voor de economie.

Doordat die nieuwe rijken hun geld veilig opbergen in kluizen of het spenderen aan andere rijken, zou er een ernstig geldtekort kunnen ontstaan en wordt de kloof tussen het ‘plebs’ en de rijken steeds groter.

In april kwam de Britse Defensie met een plan naar voren om zich voor te bereiden op een mogelijke revolutie van de middenklasse. We keren hier terug naar de Oktober-revolutie in Rusland waar het communisme de rijken van hun troon stootte.

Na de Franse Revolutie werden veel landen liberaler, daardoor echter zijn we nu teruggekeerd naar een enorme kloof tussen rijk en arm. Meer nog, zelfs de rijkdommen van de middenklas en de rijke klasse is niet meer te vergelijken. Het verschil met vroeger is wel dat men niet meer afhangt van het milieu waarin men geboren wordt. De gevolgen van de Franse Revolutie zijn niet allemaal positief maar dat laatste blijft een heel belangrijke verandering in de geschiedenis.

Een andere schrijver, Eric Reinhardt, heeft het in één van zijn laatste boeken eveneens over die mogelijke uitbraak van de middenklasse.

Dominique Frétard eindigt haar artikel door te stellen dat die ultrarijke klasse bijna geen deel meer uitmaakt van de mensheid. Het is alsof ze op zoek zijn naar een plaats waar ze niet meer als gewone mens zouden gedefinieerd worden. Ze willen zich afsluiten van een confronterende wereld om van hun ideaal hypermaterialistisch wereldje te kunnen genieten.

 Dit laatste argument lijkt me interessant. Veel van die ultrarijken halen hun geld uit de oliebronnen in het Midden-Oosten of uit technologische uitvindingen zoals Bill Gates. Het lijkt er inderdaad soms op dat die mensen zich met hun rijkdommen en hypermoderne steden (bijvoorbeeld dubai) willen afzonderen van armere mensen. Persoonlijk denk ik dat ze door het contact met de gewone mensen teveel geconfronteerd worden met het feit dat ze gewone mensen zijn en dus niet onoverwinnelijk, anderzijds ook met het feit dat hun rijkdom ook vergankelijk is. In onze moderne wereld verandert alles zo snel. De kans zit er zelfs in dat men met een grote portie geluk binnen vijf jaar zelf ook heel veel gaat verdienen. Doorheen de geschiedenis is geen enkele economie of politiek duurzaam gebleken. Mensen willen gewoon verandering. Hoe hard men die ultrarijken ook kan bekritiseren, ze zullen wellicht niet eeuwig blijven bestaan. Al komt het verschil tussen de rijke klasse en de arme klasse weer meer en meer op, toch heeft de Franse Revolutie ervoor gezorgd dat men niet geklasseerd wordt aan de hand van een familienaam en milieu. De uitdaging is nu dat men dat zo moet blijven. Er mogen dan wel ultrarijken bestaan en ze mogen alle speelgoed kopen die ze willen, zolang dat speelgoed niet menselijk is en zolang ieder mens steeds de hoop heeft ook op een dag zo’n ultrarijke te worden, al is die hoop nog zo klein.

Jack Lyne, Disney does the Desert ? 17 november 2003, online op The Site Selection

 

Dubai is het prototype van een evil paradise: een droomwereld voor investeerders en elites met te veel geld. Dubai, dat één van de Verenigde Arabische Emiraten is, wordt geleid als was het een privé-firma in handen van de kroonprins, sjeik Mohammed bin Rashid al Maktoum, die vooral aan het belang van de privé-sector denkt, niet aan dat van de staat.

 

De natie is synoniem geworden met het promoten van projecten van gigantische omvang. Een van die projecten is de creatie van Dubailand: vijf miljard dollar wordt geïnvesteerd ter creatie van een toeristische bestemming met entertainment en ontspanning. Het voorziene gebied is bijna gelijk aan de totale oppervlakte van reeds gebruikt gebied in Dubai, een woestijnland.

 

Net als Las Vegas betekent dit dat het een enorme belasting is voor grondstof die al schaars is, namelijk water. Wat een moeite moet niet worden gedaan om dit woestijnlandschap en zijn bewoners in hun behoefte aan water te voorzien. Dit terwijl er zo veel mensen een tekort aan drinkbaar water hebben. Maar ja, Dubai is een bestemming van rijken, dus voor hen kan wel wat moeite en geld worden geïnvesteerd. Al is het maar dat zij ten volle van hun luilekker leventje, zonder zorgen, kunnen genieten.

 

Alles in Dubai moet het grootste ter wereld zijn. De bedoeling is immers een massa toeristen aan te trekken, die verlekkerd zijn op luxe, en dus heel veel geld kunnen uitgeven. Ontwikkeling is de grootst mogelijk oorlog die kan worden aangegaan. Armoede, achterlijkheid en onwetendheid moeten eraan geloven. Wat met gelijkheid, solidariteit, het milieu?

 

Dubai’s leiders zien hun land als een voorbeeld voor heel het Midden-Oosten. Alle landen zouden investeringen gemakkelijker moeten maken. De uit de pan rijzende olieprijzen zorgen voor een transfer van rijkdom van olieconsumerende landen naar olieproducerende landen. Gigantisch hoge olieprijzen zijn dan als het ware subsidies voor de megalomane projecten, in plaats van dat ze aanleiding zouden geven tot onderzoek naar hernieuwbare energie en het redden van de planeet. De kroonprins heeft dus alleen maar voordelen bij hoge olieprijzen. De Amerikaanse elites en hij zijn dus zeker twee handen op één buik.

 

Bovendien wil de kroonprins dat tegen 2010 het bruto nationaal product voor 100% afkomstig is uit activiteiten die niets met oliewinning te maken hebben, zoals toerisme. Dit betekent dat alle oliewinsten, verkregen door ontginning van olievelden die alle in handen zijn van het koningshuis, rechtstreeks in de zakken van de leiders verdwijnen. Is de ambitie van de kroonprins de rijkste man ter wereld worden? In Dubai moeten alleszins alle records eraan geloven.

 

Dubai is eigenlijk een enorme gated community: persoonlijke veiligheid via bankgeheim en alle veiligheidsfirma’s wordt er ten volle gewaarborgd. Het is de apotheose van neoliberale waarden: het is een oase van vrije markt, zonder inkomensbelasting, vakbonden of oppositiepartijen, er zijn zelfs geen verkiezingen.

 

De andere kant van het plaatje is natuurlijk dat Dubai een reusachtig witwasparadijs is geworden en toevluchtsoord van beruchte criminelen. Onder andere Al Qaida heeft gebruik gemaakt van Dubai voor het versluizen en witwassen van geld. Het gebruik van goedkope arbeidskrachten (meestal afkomstig uit arme delen van Azië) neigt naar slavenarbeid. Natuurlijk, alleen een kniesoor die daarop let, want enkel de elites hebben een stem in dit land. Rijk worden is het enige wat telt.

 

 Jack Lyne, ‘Disney does the Desert ?’, 17 november 2003, online op The Site Selection, laats bekeken op 22/12/2007 Mike Davies, Fear and Money in Dubai. New Left Review 41, September-oktober 2006. Bekeken op internet

In deze tijden van Kerst en verzoening mag er al eens een toegeeflijke noot klinken, de student met socio-politieke interesses hoeft niet altijd de negatieve criticaster uit te hangen. Dus in plaats van het consumerisme verder te hekelen (wat ook geen ongepast thema zou zijn in deze kersttijd), of pogingen te ondernemen om het “Goede” doel te ontmaskeren , zal ik vandaag trachten – nadat het negatieve aspect ervan al eerder aan bod kwam – de tendens van neoliberalisering van de stadsontwikkeling eens in een positief daglicht te stellen.

De zomer, daar verlangt een mens al eens naar in tijden van vrieskou, een zomer waarin je krantenartikels als deze http://www.tctubantia.nl/binnenland/article535562.ece te lezen krijgt over uitbundige straatfeesten onder een stralende zon. Een massa mensen, bijna een miljoen, feestend in de straten van Rotterdam-centrum; mensen van alle pluimage vrolijk verenigd in het nieuwe moderne stadscentrum. Ik was er zelf bij, als ongeveer de enige volbloed caucasiër in deze zee van Antilliaanse feestelijkheden die het anders zo strak geordende stadscentrum omdoopte in een kleurrijke en luidruchtige chaos voor iedereen. Hoe dat stadscentrum, en in het bijzonder het gedeelte rond Kop Van Zuid, ontwikkeld werd, daar zullen we hier eventjes bij stilstaan.

Rotterdam Carnaval

900.000 mensen op straat tijdens het zomercarnaval in Rotterdam

Fysieke segregatie?

Grootschalige Urban Development Projects (UDPs) – en Kop Van Zuid is er zeker en vast een – worden vaak gezien als middelen om de stad geografisch op te delen in zones voorbestemd voor bepaalde klassen van mensen; Nueva Managua waar ik eerder op deze blog al een boekje over open deed is hier een schoolvoorbeeld van. Een nieuw elitair stadsproject zou door zijn ligging, constructie en toegankelijkheid ervoor zorgen dat de polarisatie in de stad op een fysieke manier in de hand gewerkt wordt. Kop Van Zuid kan hier als een tegenvoorbeeld gelden. Er werd letterlijk een brug, hoewel een esthetische toch ook een ietwat bombastische en misschien zelfs decadente constructie, gebouwd. Stadsdelen werden met elkaar verbonden en werden zo fysiek beter toegankelijk voor iedereen. En dat het stadscentrum van Rotterdam er sinds de afloop van de Tweede Wereldoorlog waarin het volledig platgebombardeerd werd er stap voor stap op z’n minst beter op is gaan ogen staat buiten kijf.

De Erasmusbrug, het sluitstuk van Kop Van Zuid
De Erasmusbrug, het sluitstuk van het stedelijk ontwikkelingsproject rond Kop Van Zuid

Sociale segregatie?

Of die esthetische verfraaiingen ook zoveel mogelijk mensen ten goede komen, dat is dan nog maar ten zeerste de vraag. Een ander argument dat namelijk gebruikt wordt bij het bekritiseren van recente UDPs is dat door selectief te investeren in buurten met een internationaler en mondainer karakter, en de meer volkse buurten over het hoofd te zien, de sociale ongelijkheden in de stad enkel geaccentueerd en zelfs actief uitgediept worden. Dit is tot op zekere hoogte ook zo in Rotterdam. Het centrum is netjes, het zakencentrum zelfs ronduit futuristisch, maar een kleine wandeling verderop overvalt de verloedering je reeds en schrik je er eigenlijk niet eens van op wanneer je de meest exotische narcotica openlijk aangeboden krijgt. Maar het mag gezegd, ook in het hartje van de stad zijn niet enkel elitaire winkels te bespeuren en is er duidelijk ook plaats voor mensen die zich niet tot de internationale jet set kunnen rekenen. Bij de ruimtelijke ordening werd hier duidelijk rekening gehouden met de nood aan veiligheid (of op zijn minst toezicht – die bewakingscamera’s overal!), het winkelcentrum dat voor iedereen met een beetje geld bedoeld is, ligt verankerd in het upper class zakelijkere gedeelte van de stad. De uitzinnige straatparade die jaarlijks vredevol doorheen zelfs de meest elitair aandoende boulevards passeert kan hier gelden als de – toegegeven ietwat naïeve – kers op de taart ter bewijs van de sociale integratie.

Democratisch deficit bij planning?

UDPs worden hoe langer hoe meer door het democratisch verkozen stadsbestuur uit handen gegeven aan semi-statutale instituten, private partners en elitaire projectontwikkelaars. Dat deze geen rekenschap hoeven af te leggen tegenover een achterban met stemrecht stemt tot extra waakzaamheid omtrent het sociale karakter van hun beslissingen. UDP’s zouden enkel dienen om de stad in de geglobaliseerde markt een aantrekkelijker imago te geven voor investerende elites. Ook in Rotterdam kan het opzet niet anders geweest zijn, maar werd er – nadat de grote krijtlijnen reeds uitgetekend waren – toch de moeite gedaan om even het oor te luisteren te leggen bij buurtcomités en andere bezorgde actoren uit het civiele veld. Men kan zich natuurlijk afvragen of dit gedaan werd uit een werkelijke bezorgdheid om hun eisen of slechts om het imago van het project te redden. Duidelijk is in ieder geval dat er niet zomaar voorbijgegaan kan worden aan de aanwezigheid van een erg grote gemeenschap van ‘uitgeslotenen’, Rotterdammers met veelal Antilliaanse roots, die zich amper vertegenwoordigd zien in het stadsbestuur en al veel minder in de partners waarmee die samenwerkt voor haar stadsplanning. De civiele maatschappij haalde hier voor een keer haar slag binnen en maakte haar rol van “stem voor de stemlozen” (1), zij het ex post, waar. Dit is een hoopvol teken dat de grootstedelijke democratie nog niet helemaal teloor gegaan is, om zulk een massa volk in bedwang te houden moet men ze toch op zijn minst een beetje zeggenschap gunnen, al was het maar om de gemoederen te bedaren.

Alle gekheid op een stokje

Denkt u nu echt dat deze carnavalstoet kan dienen als argument ter vergoelijking van het neoliberale privatiseringscircus dat aan de gang is bij het stadsbestuur van Rotterdam en bij uitbreiding in zowat alle Westerse en verwesterde steden? Een keer per jaar een beetje “Reclaim The Streets” om de balans in evenwicht te brengen? Alles behalve. Het feit dat mijn gematigde lofbetuiging slechts een randbemerking is bij het gangbare discours omtrent urban governance (2), kan eigenlijk dienen als cynisch argument ter versterking ervan. Het zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen, en dat de regel in deze “privatisering gaat hand in hand met het ontstaan van een democratisch deficit” is, wil ik hier absoluut niet contesteren.

Een zalige eindejaarsperiode met veel liefde voor uw medemens en de aard van zijn soort gewenst,

Dieter Roefs

1: Ottoway, Marina, 2000, Civil Society, pp 127-129

2: zie bijvoorbeeld Swyngedouw, Moulaert et al., 2002, Neoliberal Urbanization in Europe: Large-Scale Urban Development Projects and the New Urban Policy, Antipode, Blackwell Publishing, USA

Carver, A. (2006). Cautious radicals. Art and the invisible majority. Bidoun1, spring/summer edition, pp. 82-89.

 

 

 

Het artikel van Antonia Carver doet het verhaal van de vele imigrantenarbeiders die in Dubai en de andere Arabische stadstaten werken en wonen. Maar liefst 2.7 miljoen gastarbeiders zijn geregistreerd bij het Ministerie van Arbeid. De vele chauffeurs, meiden, en arbeiders van de ‘vrije zones’ worden niet bij het ministerie geregistreerd. Daardoor wordt het aandeel van de groep in de totale bevolking geschat op 85%2!. Veel landen zijn in meerdere of mindere mate afhankelijk van buitenlandse arbeidskrachten. Weinig landen zijn echter zo afhankelijk als de Golfstaten. Naar schatting 95% van de bouwvakkers in de Verenigde Arabische Emiraten zijn migranten3! Velen onder hen werken in de bouwsector of als dienstmeid of -bode. Ze zijn veelal afkomstig uit Pakistan, China, India of de Filippijnen.

 

 

Ondanks hun grote aantal is er weinig, vaak zelfs geen, interactie tussen de migrantenarbeiders en de andere bewoners van de emiraten. Hun levenssferen overlappen meestal niet. Bovendien wonen de verschillende groepen volledig gescheiden (zie mijn post: Zijn gated communities postmoderne utopias?). Volgens Carver vormen de arbeiders “a faceless majority” voor de overige bewoners (p. 82). De grote diversiteit aan afkomst en werk gaat aan hen verloren. Er zijn arbeiders die volledig aan het lot van zogenaamde ‘sponsors’ overgelaten zijn. (Deze ‘sponsors’ regelen de visa’s, maar zijn niet verantwoordelijk voor het werk van de migranten.) Andere migrantenarbeiders hebben dan weer onweerlegbare geloofsbrieven, hebben meer van de wereld gezien dan de gemiddelde Belg en kunnen hun werkgevers eisen opleggen. Deze laatsten zijn vaak meiden en chauffeurs. Vooral de mensen die in de bouwsector werken, lijden onder de slechte werk- en leefomstandigheden.

 

 

De leef- en werkomstandigheden van vele bouwvakkers is vaak erbarmelijk. Dehydratatie door het werken in de verzengende hitte; louche werkgevers die paspoorten achterhouden en/of lonen maandenlang niet betalen; desolate werkkampen waar men niet uit mag… De werkomstandigheden zijn vaak ook gevaarlijk en onderbetaald. Volgens Carver verdient een arbeider in de bouw gemiddeld 100$ per maand. Volgens Jean Shaoul verdienen ze het dubbele. Wie in de hotels of als chauffeur werkt wordt vaak beter betaald: gemiddeld 600$ per maand4. Hoewel sinds 1980 een wet bestaat die een minimumloon garandeert, is ze tot vandaag nooit toegepast5. Bovendien hebben werkgevers het recht om contracten aan te passen en lonen te verlagen6.

 

 

Toch zijn er in de VAE wetten die de werkkrachten beschermen. Ze worden vaak gewoon niet toegepast. Bovendien heeft de overheid (officieus) afstand gedaan van haar taak om de werkomstandigheden van de migrantenarbeiders te controleren. Zo zouden bijvoorbeeld de ‘recruitment agencies’ de visa’s, vliegtuigtickets en verzekering moeten betalen. Ze sluizen de kost echter door naar de arbeiders, die op hun beurt (vaak dure) leningen moeten aangaan. Andere werkgevers trekken de kosten af van de lonen van hun werknemers. Vakbonden zijn trouwens onwettig en betogers kunnen gedeporteerd worden. Daardoor ontwikkelt zich geen civiele maatschappij die de arbeiders steunt7. De arbeiders kunnen dus vaak geen kant op.

 

 

Indien een bedrijf failliet gaat heeft dit verstrekkende gevolgen voor de gastarbeiders. Ten eerste betalen werkgevers lonen vaak met vertraging. Eens een werkgever failliet gaat, is de kans zeer klein dan de lonen ooit nog uitbetaald worden. Ten tweede zijn de werkkrachten vanaf dan illegaal in het land omdat ze geen werkgever meer hebben. (In de VEA zijn arbeiders contractueel verbonden aan één bepaalde werkgever. Een werknemer kan enkel van werkgever veranderen, indien hij twee jaar voor de vorige gewerkt heeft én toestemming krijgt van zijn eerdere werkgever8.) Het is onmogelijk een nieuwe job te vinden zolang de eerste werkgever de werkkracht niet ‘vrijgeeft’ en/of de werkkracht de VAE verlaat en opnieuw binnenkomt. Zonder paspoort is dit laatste onmogelijk9.

 

 

Toch is er volgens Carver ook goed nieuws. Ten eerste wordt het taboe rond de slechte werk- en leefomstandigheden van de migrantenarbeiders vaker doorbroken door de lokale en zelfs internationale pers. Ten tweede lijken er, aldus Carver, lichte veranderingen op til te zijn. Zo hebben in 2006 verschillende duizenden arbeiders gestaakt en betoogd omdat ze maandenlang niet betaald waren. AME Info meldt ook dat begin november 2007 40.000 bouwvakkers weigerden te werken als hun loon niet verhoogd werd. Uiteindelijk kregen ze de loonsverhoging (hoewel ze kleiner was dan degene die ze eisten)10. Jean Shaoul schetst spijtiggenoeg een minder rooskleurig beeld. De regering reageert namelijk vaak manu militari op de betogingen. In oktober 2006 werden bijvoorbeeld 4000 demonstranten opgepakt. Pas na interventie van de Indische overheid werden de meeste vrijgelaten. 159 van hen werden echter gedeporteerd11.

 

 

Human Rights Watch meldt, net als Carver, een lichte positieve verandering. In 2005 heeft de overheid van Dubai twee instellingen opgericht: de Permanent Committee for Labor Affairs (PCLA) en een mensenrechtenafdeling bij de politie. Beide instellingen spelen vandaag de dag een rol in het vorderen van late lonen,… Toch, zo zegt Human Rights Watch, zijn dit slechts lapmiddelen die niet opwegen tegen de nood aan federale agentschappen die bevoegdheid hebben in alle emiraten12.

De overheid lijkt nog steeds inspanningen te doen. Begin november 2007 drong ze bijvoorbeeld aan op een overeenkomst met de bedrijfswereld waarin de rechten van de werknemers en de belangen van de werkgevers beschermd werden13. Of het om een echte verandering of slechts lippendienst gaat, zal de toekomst uitmaken.

 

 

Het is opvallend dat de overheden van de VAE het nalaten om de bedrijven te controleren of hun wetten te bekrachtigen. De algemeen manager van Dutco Balfour Beatty, één van de grootste bouwbedrijven in de VAE, zei zelf dat het aan de private sector is om deze problemen op te lossen omdat de overheid niets doet14. Waarom doen ze niks? Willen de VAE de verschillende bouwbedrijven te vriend houden door de kaart van de bedrijven te trekken? Willen ze de consumenten paaien omdat zij uiteindelijk de verhoogde lonen zullen moeten betalen? Staan ze neutraal tegenover het leed van de vele migrantenarbeiders? Het is moeilijk om hier een goed antwoord op te formuleren in de plaats die hier voorhanden is. Het kan om een combinatie van de bovenstaande factoren gaan, maar de oorzaak kan ook volledig verschillend zijn. Er zou diepgravend onderzoek naar de motieven van de overheden van de VAE moeten gebeuren. Men kan de situatie namelijk moeilijk veranderen (of de overheden overhalen zich actief in te zetten) indien de verschillende beweegredenen niet begrepen worden.

 

 

De situatie van de buitenlandse arbeiders in de Verenigde Arabische Emiraten is zorgwekkend. Doordat de overheid geen controles wil uitvoeren of haar wetten laat nakomen, hebben de werkgevers quasi vrij spel. De miljoenen ‘gezichtsloze’ gastarbeiders zijn hier de dupe van. Zolang de overheid zich niet actief inzet voor de migrantenarbeiders zal er spijtiggenoeg niets veranderen. Gelukkig kunnen buitenstaanders ook iets doen. Grote(re) internationale druk op de VAE en de verschillende (ook Belgische) bedrijven kan het tij helpen keren. Bovendien verliezen de thuislanden van de gastarbeiders ook aan de huidige situatie. De levensgevaarlijke werksituaties en het maandenlange opschorten van de uitbetaling van lonen is niet in hun voordeel, omdat het de remittances stremt. Internationale druk op de werksituatie kan dus een positief effect hebben op de leef- en werkomstandigheden van de miljoenen Indiërs, Bangladeshi, Pakistani en Filippinos die in de Verenigde Arabische Emiraten werken. Druk gecombineerd met een onderzoek naar de motieven van de VAE omtrent het in stand houden van de huidige situatie kan een verandering te weeg brengen.

 

 

 

 

1Bidoun is een Engelstalig kunstzinnig tijdschrift dat o.a. in de hotels van de Verenigde Arabische Emiraten te vinden is.

2Shaoul, J. (2007). The Plight of UAE’s migrant workers: the flipside of a booming economy. World Socialist Web Site [World Socialist Web Site, 20/12/2007, http://www.wsws.org/articles/2007/nov2007/duba-n09.shtml%5D.

3Human Rights Watch. (2006). Building Towers, Cheating Workers. Exploitation of Migrant Construction Workers in the United Arab Emirates. Human Rights Watch, 18, 8(E). pp. 6, 7

4Shaoul, J. (2007). The Plight of UAE’s migrant workers: the flipside of a booming economy. World Socialist Web Site [World Socialist Web Site, 20/12/2007, http://www.wsws.org/articles/2007/nov2007/duba-n09.shtml%5D.

5Human Rights Watch. (2006). Building Towers, Cheating Workers. Exploitation of Migrant Construction Workers in the United Arab Emirates. Human Rights Watch, 18, 8(E). p. 7

6Shaoul, J. (2007). The Plight of UAE’s migrant workers: the flipside of a booming economy. World Socialist Web Site [World Socialist Web Site, 20/12/2007, http://www.wsws.org/articles/2007/nov2007/duba-n09.shtml%5D.

7Human Rights Watch. (2006). Building Towers, Cheating Workers. Exploitation of Migrant Construction Workers in the United Arab Emirates. Human Rights Watch, 18, 8(E). pp. 7 – 10.

8Ibid., p. 11.

9Shaoul, J. (2007). The Plight of UAE’s migrant workers: the flipside of a booming economy. World Socialist Web Site [World Socialist Web Site, 20/12/2007, http://www.wsws.org/articles/2007/nov2007/duba-n09.shtml%5D.

10AME Info. (29 november 2007). Dubai’s Towering Skyline Puts Squeeze on Construction Workers. AME Info [AME Info, 21/12/2007, http://www.ameinfo.com/140234.html%5D.

11Shaoul, J. (2007). The Plight of UAE’s migrant workers: the flipside of a booming economy. World Socialist Web Site [World Socialist Web Site, 20/12/2007, http://www.wsws.org/articles/2007/nov2007/duba-n09.shtml%5D.

12Human Rights Watch. (2006). Building Towers, Cheating Workers. Exploitation of Migrant Construction Workers in the United Arab Emirates. Human Rights Watch, 18, 8(E). p. 13.

13Emirates News Agency. (5 november 2007). Cabinet Calls for Review of Wages of Construction Workers. Emirates News Agency [UAE Interact, 21/12/2007, http://uaeinteract.com/docs/Cabinet_calls_for_review_of_wages _of_construction_workers/27456.htm].

14AME Info. (29 november 2007). Dubai’s Towering Skyline Puts Squeeze on Construction Workers. AME Info [AME Info, 21/12/2007, http://www.ameinfo.com/140234.html%5D.

Referentieartikel: HENDRICKX K., De woontoren is terug, De Morgen, 10/12/07.

Als populair artikel koos ik een artikel uit De Morgen over de herrijzenis van de woontoren in de stedelijke architectuur. Dit artikel is kort en inhoudelijk niet echt diepgaand, maar het illustreert wel op treffelijke wijze dat de neoliberale urbane geografie zich ook in België genesteld heeft.
De revival van de hoogbouw is een internationaal fenomeen. Metropolen over de ganse wereld concurreren om de hoogste toren. De voorlopige winnaar is Dubai met zijn 1060 meter hoge Al Burj. Ook België is eindelijk klaar voor “een architectuur zonder complexen”, zoals Antoine Crahay van het architecten -en stedenbouwkundigencollectief Disturb dit formuleert. Hiermee verwijst hij naar de remonte van de hoogbouw in de Belgische stedelijke geografie. In Antwerpen wordt er lustig in de hoogte gebouwd. Aan het Kattendijkdok verrijzen binnenkort zes woontorens en ook aan de Northgate wordt er getimmerd.  Niet alleen Antwerpen, maar ook Brussel zal in 2011 haar ‘skyline’ op de Europese kaart zetten door de bouw van de 137 meter hoge Premium Tower. Het Premium Tower-project wordt ontwikkeld door het vastgoedagentschap Atenor en zal ontworpen worden door de wereldvermaarde architect David Chipperfield.
Dit prestigieuze project is exemplarisch voor de Europese tendens van neoliberale urbanisering waar Erik Swyngedouw en andere politieke en sociale geografen zo sterk tegen fulmineren. Swyngedouw stelt dat het nieuwe urbane beleid met haar grootschalige stedelijke ontwikkelingsprojecten enkel de belangen dient van een bemiddelde midden–en topklasse. Het bouwen van prestigieuze projecten zoals musea, tentoonstellinghallen, dure woonprojecten, waterfronten en businesscenters is volgens hem het resultaat van wat ook in het artikel omschreven wordt als ‘city-marketing’. In de huidige politiek-economische wereldordening vormen steden immers de nieuwe geprivilegieerde ‘scale’ waarop zich processen van creatieve destructie voordoen. Steden moeten veel meer dan vroeger concurreren met andere metropolen, kapitaal aantrekken en een veilige thuishaven bieden aan een rijke elite. Door middel van elitaire bouwprojecten probeert de metropool zich te profileren in een competitieve stedelijke omgeving[1]. Architectenbureaus zoals dat van David Chipperfield, Frank Gehry, Norman Foster of Rem Koolhaas worden overal ter wereld gevraagd om nieuwe stedelijke ‘tempels’ te bouwen. Hun cultureel imperium strekt zich uit van Dubai tot Japan, en van de Verenigde Staten tot België. Bovengenoemde architecten zijn in onze actuele politieke constellatie een belangrijke machtsfactor geworden. Volgens Swyngedouw maken zij steeds vaker deel uit van een neoliberale ‘urban governance’ waarbij niet langer de politieke actoren, maar wel partnerships van private en publieke instellingen het urbane beleid uitstippelen. Het probleem is dat deze partnerships niet democratisch verkozen worden en dus ook weinig ‘accountability’ hebben. Ook de Brusselse en Antwerpse woontorenprojecten zijn het resultaat van samenwerkingsverbanden tussen de publieke sector, zijnde het stadsbestuur en de private sector, zijnde projectontwikkelaars en vastgoedkantoren zoals Atenor en architectenbureaus zoals dat van David Chipperfield. Het zijn deze privé-bedrijven die winst halen uit dit soort bouwprojecten, vooral uit de hoge huur –en grondprijzen. Het neerplanten van dure en exuberante woontorens in Brussel en Antwerpen zal ook gevolgen hebben voor de huurprijzen van huizen in de omliggende omgeving. In het discours rond de urbane ontwikkeling wordt dit proces meestal eufemistisch omschreven als ‘opwaardering’ van een buurt of stadsdeel. In de realiteit zorgt dit proces ervoor dat minder welvarende en gemarginaliseerde bewoners door de stijgende huurprijzen genoodzaakt worden om de buurt te verlaten. Deze toenemende gentrificatie is exemplarisch voor de nieuwe sociale hygiëne die heerst in wat Neil Smith de neoliberale ‘revanchist city’ heeft genoemd [2]. Ook in het artikel in De Morgen waarschuwt Marcel Smets, Vlaams bouwmeester, dat nieuwe woontorens sociale getto’s riskeren te creëren. Volgens hem zijn de woontorens “een soort gesofisticeerde hotels met vergezicht en beveiliging die de rest van de stad negeren”[3]. De ironie van het verhaal is dat de implementatie van dergelijke bouwprojecten vaak gelegitimeerd wordt vanuit sociale bekommernissen. De nieuwe woontorens zouden een ‘trickle down effect’ katalyseren, wat voor een opwaardering zorgt van de buurt. Het huidige stedelijke beleid is niet langer gericht op de burger maar op kapitaal. Ook Swyngedouw en Smith stellen dat er in het huidige urbane beleid een overgang heeft plaatsgevonden van een sociale naar een spatiale visie op ontwikkeling; “The new urban policy is targetting places rather than people”. Het gaat over plaatsen en wijken die gerevitaliseerd of geïntegreerd moeten worden, niet over de bewoners die een job of sociale bijstand nodig hebben. Het frappante is dat woontorens in de jaren ’60 vooral sociale huisvesting herbergden, terwijl ze vandaag een rijke elite huisvest. Hoogte staat dus steeds vaker symbool voor luxe, status en macht.
In stedenbouwkundig opzicht zijn deze woontorens een verademing. De torens nemen niet veel plaats in en verlichten op die manier de densiteit van de stad. De welgestelde elite die de doelgroep vormt van dit woonproject, wordt van de buitenwijk opnieuw naar de stadskern gelokt, wat ook de stadsmobiliteit zou verbeteren.
Maar de diepere realiteit overschaduwt deze voordelen. Hedendaagse stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals de Brusselse en Antwerpse woontorens, zijn de nieuwe speelterreinen waarop een gegoede topklasse een urbane toekomst uitstippelt die het best haar belangen dient [4].


[1] SWYNGEDOUW E., MOULAERT F., RODRIGUEZ A., Neoliberal urbanization in Europe: Large-scale Urban Development Projects and the New Urban Policy, in: BRENNER N., THEODORE N., Spaces of neoliberalism: Urban restructuring in North America and Western Europe, Ofxord, Blackwell, 2002, pp. 195-230.

[2] LOW S., SMITH N., The politics of public space, New York, Routlegde, 2006, pp. 185.

[3] HENDRICKX K., De woontoren is terug, De Morgen, 10/12/07.

[4] SWYNGEDOUW E., MOULAERT F., RODRIGUEZ A., Neoliberal urbanization in Europe: Large-scale Urban Development Projects and the New Urban Policy, in: BRENNER N., THEODORE N., Spaces of neoliberalism: Urban restructuring in North America and Western Europe, Ofxord, Blackwell, 2002, pp. 195-230.

Based on the article:  HASSAN M. FATTAH, Memo from Dubai: Beyond Skimpy Skirts, a Rare Debate on Identity, October 19, 2006, New York Times 

Dubai is a prime example of a modern “dreamworld” of investment.  It is seen as an economic success story in the Arab world; an example of all that can be accomplished in the Middle East.  For foreigners it offers a lifestyle most can only dream of.  The city now hosts more than 150 different nationalities, all drawn to the promises of luxury resorts, endless sunshine, job opportunities and a safe haven in the United Arab Emirates.  But with the expansion of the city, tensions are growing between the local citizens and the rapidly increasing number of expatriates.   What are the ethics of building such capitalist playgrounds?  Fattah’s article focuses on the question of local identity in the face of such globalisation; what are the limits on multiculturalism?  

A miniskirt walking around downtown is offensive, and may even violate a local ban, but such rules have been slackened.  Formerly strict rules on public behaviour included fines for skimpy dressing or breaking fast in daylight hours during Ramadan, and the possibility of being arrested for public kissing.  Though these laws are seen as part of the culture, they are often not enforced due to the high numbers of foreigners both living and holidaying in Dubai. The tension this brings is felt especially during Ramadan.  Locals complain of a “lack of spiritual tone”.  Shops now stay open throughout the day instead of closing during the afternoon as was usual during Ramadan, restaurants serve food during fasting hours, and hotels continue to sell alcohol. 

In October 2006, an article in the tabloid 7Days, with the headline “Show Some Respect” sparked the debate about Dubai’s cultural identity.  It seems that locals fear that expatriates are going to impose their own culture on them, and they are afraid of losing their own identity.   Currently, of a total population of 1.2 million people, only about 250, 000 are citizens.  The growth of the city has brought with it problems such as inflation, rises in crime and divorce rates and increased traffic.  With luxury buildings taking over, and property prices sky-rocketing, many Emiratis have been forced to look abroad, and many have been abandoning their traditions.   Whilst the local population hopes to preserve the culture – the “Emiratiness” – of the city, Western investments continue to be endorsed.  The presence of Western influences, too, are numerous and obvious, including international department stores, luxury hotels, and even christmas trees.  Some expatriates feel that the Westernisation of the city should not be seen as a problem, that it is a means of progress, that, for example, women should be allowed to wear what they wish to, and no longer be seen as second class citizens.  

Part of the problem lies in that there remains a firm barrier between locals and expatriates.  Foreigners are ineligible for citizenship, and tend to live apart from locals, with the bare minimum of social interaction.  They are often encouraged to “stick to their own kind”, as do the locals, and are given few opportunities to learn or assimilate the local culture (there is little exposure to emirate food and clothes for example).  Citizens fear that there is only a fine line between tolerance of foreign culture and defaulting on their own.  Over bridging the cultural divide should start with increased interaction, hopefully leading to a better understanding of each other.   

A more serious, underlying cause for the tensions lies in the socioeconomic stratification of the population.  Citizens are typically land owners, with Westerners often having the highest incomes, and immigrants from South Asia often being exploited as a cheap source of labour.  These workers may have even paid corrupt recruiters to be able to work on one of the many construction sites, and, on arrival, are made to live in cramped camps in the desert surrounding the city, whilst receiving minimal pay1.  As inflation has set in, these economic divides have been deepened, and have in turn strengthened the cultural tensions. 

There are some organisations, however, that are looking to reduce the tension and misunderstanding of each other. The Sheik Mohammed Centre for Cultural Understanding, for example, has organized tours and meals in the homes of locals for expatriates, and college students are now organizing booths in shopping malls where expatriate shoppers and tourists can meet and talk to citizens.  A new museum built provides exhibitions and events on Dubai’s culture and history.   The citizens of Dubai remain proud of their city and their culture, and though this is indeed a rather artificial means of encouraging interaction it is, at least, a start. 

1 HASSAN M. FATTAH In Dubai, an Outcry From Asians for Workplace Rights, March 26, 2006, New York Times